Sjemot/Exodus 30:11 – 35
De parasja Ki tisa 1 vervolgt de instructies voor de tabernakel en de eredienst. Een volkstelling wordt verordend en het daarbij te heffen zoengeld, de constructie van het wasbekken, de zalvingsolie en de voormannen van de kunstenaars en ambachtslieden worden benoemd; de Sjabbat moet bij de vervaardiging van tent en heilige objecten in acht genomen worden. De hoofdmoot vormt het verhaal over de afvalligheid van een deel van het volk rond het gouden stierkalf, de weg van verzoening daarna bewandeld door Mosjee en het proces van vernieuwing van het verbond in de vorm van twee nieuwe tafelen. We gaan verder in op de volkstelling en het zoengeld, de halve sjekel.
Een volkstelling.
Het begin van de parasja luidt (30:1,2): Verder sprak de Eeuwige tot Mozes:
Wanneer u het aantal Israëlieten opneemt, volgens hun tellingen, dan moet ieder bij hun telling aan de Eeuwige een losgeld geven voor zijn leven, opdat er bij hun telling geen plaag over hen komt. Dit moeten allen die bij de getelden gaan behoren, geven: een halve sjekel, gerekend volgens de sjekel van het heiligdom (…), een halve sjekel als een hefoffer voor de Eeuwige.
De telling heeft natuurlijk een onloochenbaar praktisch nut. Zij heeft betrekking op mannen van twintig jaar en ouder en is dus ook een monstering van het militair potentieel van het volk. De vele halve sjekalim zullen bijdragen aan de bouw van de tabernakel. Maar telling van mensen is niet zonder gevaar, reëele gevaren die al vroeg in de geschiedenis gevoeld kunnen zijn en zich vertaald kunnen hebben in de taboesfeer van het afkopen van noodlottige consequenties.
Hef het hoofd.
Voor de telling van het volk gebruikt de Tora niet het gebruikelijke woord voor tellen – lispor – maar laset et-rosj = het hoofd opheffen: ki tisa et rosj benee Jisrael, als je het hoofd heft van het volk Israël, vgl Numeri/Bamidbar 1:2, waar een volkstelling wordt verordend vlak voor het vertrek van de berg Sinai: se'oe et rosj kol edat benee Jisraël, hef het hoofd =tel de gemeenschap van het volk Israel. 2
In het ‘heffen van het hoofd’ klinken de paradoxale aspecten van een volkstelling mee. Wie de mensen telt is per definitie al een machthebber, de mensen die hij telt zijn de nummers, die hij kan manipuleren. Hij is geneigd hun gezicht niet te zien, hij telt alleen de gegeven munten, de halve sjekels, of zet alleen een streepje op het papier, dan wel klikt hij alleen maar een getal op zijn of haar computerscherm. Op de lijst heb je geen ziel. Anonieme kwantiteiten. Daarom heeft het ‘hef het hoofd’ iets van ‘vergeet niet dat ieder een uniek gezicht heeft, een eigen waardigheid’. 3
De telling maakte de getelde volgens de Oude Wijzen in religieuze zin zichtbaar in al zijn onvolmaaktheid voor de Eeuwige en volgens sommigen ook voor kwade krachten. Rasji spreekt van het ‘kwade oog’, dat op je kan vallen.4 De halve sjekel is niet alleen een handig middel voor de volkstellers om te tellen, hij was ook een ritueel middel om de gevaren van de zichtbaarheid van de verkeerde daden van de volksgenoten door de telling af te wenden, gevaren voor ziel en lichaam hier verwoord in de ‘plaag’, negef.
Maar ook in de seculiere wereld van de moderne tijd worden de getelden (nu natuurlijk ook vrouwen) zichtbaar en bruikbaar voor de machthebber, die over zijn (of haar) lot kan beschikken, ten goede, maar ook ten kwade. Als je administratief geteld wordt of als je personalia in een big data-bestand worden opgeslagen bestaat er geen ritueel zoengeld meer om het risico van misbruik af te wenden. Ons hoofd wordt niet geheven, onze waardigheid niet bevestigd, integendeel wij moeten het hoofd buigen voor wat de teller en verzamelaar met onze gegevens van plan is te doen, tenzij wij voor zover mogelijk rigoureuze privacy maatregelen nemen.
Wat is het doel?
Het doel waarvoor een telling (of gegevensverzameling) is gedaan is bepalend voor de gerechtvaardigdheid ervan. Het zoengeld van Exodus 30:13 maakte de leiders en de gevers van de halve sjekel bewust van het grote doel waarvoor ze het gaven: voor de tabernakel, de eredienst en voor de inventarisatie van de weerbaarheid tegen vijanden. Koning David wilde op het toppunt van zijn macht ook een volkstelling houden en gaf zijn minister Joab geen antwoord op de vraag waarom. Hij had geen andere bedoeling dan zich te verlustigen in de militaire macht van het enorme potentieel aan soldaten dat hij bleek te hebben. De fatale pestepidemie die na de telling uitbrak werd met deze onnodige escapade in verband gebracht. (II Samuel 24)
Geteld worden is levensgevaarlijk als het met louter commerciële, macht gerelateerde of racistische bedoelingen wordt gedaan, als de getelde mensen ‘hun gezicht verliezen’ en prooi worden van een op hol geslagen of falende bureaucratie, een gretige commerciële gigant of de genocidale beul.
Noten
1. Verschillende andere commentaren op de parasja Ki tisa zijn te vinden in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn website
2. Veelal wordt rosj, hoofd, ook opgevat en vertaald als de totaalsom (bv Hirsch ad loc).
Veel komen we ook de opvatting tegen dat de halve sjekel een afkoop is voor de zonde van het gouden stierkalf.
3. Dergelijke uitleg vinden we bv ook in Marc-Alain Ouaknin, De Tien Geboden, Boom, 2001,p 130
4. Rasji ad loc: ‘Want getallen (dwz zaken die zijn geteld) zijn onderworpen aan het “kwade oog” en daarom kan - als je ze telt - de pest hen overkomen, zoals we het in de dagen van David zien gebeuren (II Samuel 24:10 and 15)’.