Devariem 31:1-30
In de parasja Wajelech – de kortste in de Tora, in de meeste jaren gelezen samen met de voorgaande, Nitsaviem – neemt Mosjee afscheid van het volk, dat hij veertig jaren over toppen en door dalen heeft geleid naar het moment suprême, en dat op het punt staat de rivier de Jordaan over te steken om het zo lang al beloofde land te betreden.
Bemoedigende woorden
Bemoedigende woorden spreekt hij hen toe. God zal jullie niet in de steek laten bij het in bezit nemen van het land. Weest sterk en moedig en laat jullie niet afschrikken door de tegenstanders, die jullie zullen ontmoeten, zulke woorden spreekt hij. Ten overstaan van de verzamelde menigte draagt de oude leidsman het leiderschap over aan Jehoshoea, wees sterk en moedig – chazak we-èmats - voegt hij zijn opvolger toe. De parasja meldt dan, dat Mosjee eigenhandig zijn onderricht (letterlijke betekenis van ‘tora') opschreef en dit geschrift overdroeg aan de priesters en levieten. Eens in de zeven jaar, tijdens Soekot, moesten deze de wetsrol voorlezen aan het verzamelde volk, inclusief de kinderen. De boekrol moest naast de ark van het verbond gelegd worden als een eeuwige getuigenis van de juiste weg.
Verborgen aangezicht
Aan het eind van de parasja vindt er een opvallende wending plaats. De Eeuwige verschijnt bij de tabernakel in een wolkzuil aan Mosjee en Jehoshoea en profeteert aan hen, dat Hem nu al bekend is, dat het volk, als het eenmaal gesetteld is en welvarend geworden, zich van de Eeuwige en zijn geboden zal afkeren. De Eeuwige zal zich dan in woede van zijn volk afkeren en vele ongelukken en rampen zullen over hen komen. Hij zal dan zijn gezicht afkeren, verbergen. Anochi hester astir panai (31:17). Nogmaals dus wordt herhaald, ik geloof voor de derde keer, dat de afvalligheid en de daarmee samenhangende rampen als onvermijdelijke toekomst worden voorzien. Hiermee zijn de paradoxen geïntroduceerd van Gods voorzienigheid, zijn almacht en de menselijke vrije wil, die door alle eeuwen heen en ook nu nog de menselijke geest heeft beziggehouden, gepijnigd mag je wel zeggen, niet in het minst de rabbijnen en de theologen. De discussie omvatte het intrigerende fenomeen van de ‘verborgenheid van Gods aangezicht' en wat dat betekende in het licht van al die rampen en met name de Sjoa. Op vele plaatsen elders ben ik daar verder op ingegaan (1). Nu vermeld ik alleen, dat Gunter Plaut in een commentaar op zijn editie van de Tora (2) er op wijst, dat in de tijd, dat Devariem/Deuteronomium volgens de bijbelwetenschappers in feite werd opgeschreven - vele eeuwen later dan de historische Mosjee - al vele rampen Israël hadden getroffen en dat dit in het geschrift doorklinkt als een door bittere ervaring getekende waarschuwing voor de toekomst. Als filosofisch en theologisch probleem werd het toenmaals niet ervaren, maar de teksten hebben er wel aanleiding toe gegeven.
De onthulling van deze komende afvalligheid aan Mosjee, die sowieso zijn Israëlieten, zeg maar de mens, goed kende (3), gaf hem in een gedicht te schrijven, een epische wanhoopskreet om de catastrofe van de verre toekomst te keren, zijn zwanenzang, die hij vervolgens ten aanhore van het volk zal reciteren en die de volgende parasja Ha'azinoe zal beslaan.
De sjabbat valt tussen Rosj Hasjana en Jom Kipoer en wordt Sjabbat Sjoeva genoemd naar de eerste woorden van de Haftara (profetenlezing), Hosjea 14:2-10, shoeva, keer terug (NBV):
Keer terug, Israël, naar de Eeuwige, je God! Door je eigen wandaden ben je ten val gekomen. Kom met woorden van berouw en keer terug naar de Eeuwige. Zeg tegen hem: Vergeef ons al onze misdaden.
Een toepasselijke oproep in deze 10 dagen van inkeer met Jom Kipoer voor de deur. Ik wens u een gunstige bezegeling van de Hoge Feestdagen, chatima tova
Noten
(1) Bijv. in mijn commentaar op de parasja Wajigash .
(2) Gunter Plaut (ed) The Torah, a modern commentary, Union of Reform Judaism, New York, 1981
(3) Bijv. Dev/Deut. 31:27 (NBV): Want, Israël, ik weet hoe opstandig en onhandelbaar u bent: tijdens mijn leven hebt u zich al steeds tegen de Eeuwige verzet, hoe zal het dan niet gaan na mijn dood!
RC 2021/5782