In de parasja van deze week, Pekoedee, verwijst Rob Cassuto naar 2 Koningen 12: 16.
Toen koning Joas (Jehoasj) de ingezamelde gelden voor de renovatie van de tempel gaf aan de bouwleiders van de herstelwerkzaamheden, hoefden die geen verantwoording af te leggen ‘die mannen hoefden niet te vertellen wat er precies met het geld gedaan was. Want ze waren eerlijk en betrouwbaar’ (2 Koningen 12:16)
Het is een verhaal dat ook gaat over inzameling van heffingen. De zevenjarige Joas (Jehoasj, eind 8ste eeuw BCE) werd koning, gesteund door hogepriester Jojada (Jehojada). Hij was nauwelijks ontkomen aan de pogingen van de verdorven regentes van Juda, Athalia, de moeder van de vorige koning Achazia, het huis van David uit te roeien.
Als baby was hij ondergedoken geweest op de zolder van de tempel. Met hem begon weer een betere wind te waaien. De nieuwe koning gaf de priesters toestemming heffingen en donaties aan sjekels (sjekaliem) ten behoeve van de tempel te innen mits ze daaruit ook de herstelwerkzaamheden aan het heilige gebouw zouden betalen.
Na enige tijd (23 jaar!) bleken zij dat helemaal niet gedaan te hebben en de tempel bleef bouwvallig. Misschien bleef er te veel aan de strijkstok hangen.
Toen nam de priester Jojada, de mentor van de koning, een revolutionaire maatregel, hij nam een kist (12:9) 'boorde een gat in het deksel ervan en zette die naast het altaar, aan de rechterkant als men het huis van de Eeuwige binnenkomt; en de priesters die de deurwacht hadden, deden daar al het geld in dat in het huis van de Eeuwige gebracht werd.’
Periodiek werd het geld door Jojada en de schrijver des konings geteld en gegeven aan aannemers die het uitbetaalden aan de timmerlieden en aan de bouwlieden die aan het huis van de Eeuwige werkten. Zo werd de continuïteit in het onderhoud van de tempel gegarandeerd. Het is misschien wel de manifestatie van het eerste fonds in de geschiedenis.