Leviticus/Wajikra 19:1–20:27
Deze week zijn de parasjot Acharee Mor en Kedosjiem 1 samen aan de orde. Wij focussen op de parasja Kedosjiem. Die begint met een oproep (19:1,2): ‘De Eeuwige zei tegen Mosjee: Zeg tegen de gemeenschap van Israël: “Weest heilig, want ik, de Eeuwige, jullie God, ben heilig”'. Wat is heilig?
Wat is heilig?
Het Hebreeuwse woord voor heilig, kadosj (oorspr. ‘apart gezet') heeft diepe roots in oude tijden, waarin het erop aankwam om de godheid gunstig te stemmen in het belang van voorspoed in de economie, in de oorlog en ter voorkoming van rampen; daartoe was het noodzakelijk, dat de offers volmaakt waren, smetteloos, vlekkeloos en zonder gebreken en ook de professionele offerbrengers, de priesters, mochten geen lichamelijke en morele gebreken hebben, dit alles om aldus geschikt te zijn om in de sfeer van volmaaktheid te treden van de godheid. Want God is als het volmaakte volstrekt ‘apart gezet' van het wereldse, banale, gebrekkige, materiële, profane. Heel veel rituele voorschriften in het boek Wajikra/Leviticus ademen nog deze strekking. Ze zijn voor zover ze de tempeldienst betreffen in onbruik geraakt.
In de voorschriften van hoofdstuk 19 wordt de opdracht heilig te zijn uitgebreid naar het hele volk (kol edat benee Jisrael), naar ons allen. De vereiste volmaaktheid, die voor de priesters wordt vereist, geldt tot op grote hoogte ook op het sociale vlak, op hoe wij volksgenoten – mensen - met elkaar omgaan, zie de voorschriften op moreel gebied, die culmineren in het gebod de naaste lief te hebben als jezelf.
Wij richten ons ditmaal op één van die voorschriften in 19:14, waarin geboden wordt: ‘(…) vóór een blinde mag u geen struikelblok neerleggen, maar u moet uw God vrezen. Ik ben de Eeuwige' 2.
Een struikelblok voor een blinde leggen
Gaat het letterlijk om iemand, die welbewust een struikelblok neerlegt voor een blinde met de bedoeling dat laatstgenoemde erover struikelt? Belangrijker dan de concrete actie die in dit verbod beschreven wordt, is dat hieruit een veel breder concept uit wordt geconcipieerd. Vaak behandelt de Tora een bepaald concreet geval, dat dan aanleiding geeft tot extrapolatie naar een meer algemeen principe. De uitleg van deze bepaling vat dan ook de blinde op als blinde in een bepaalde zaak of situatie, als ‘een onwetende'. De middeleeuwse geleerde Rasji tekent aan: ‘Geef iemand die “blind” is in een bepaalde zaak geen onjuist advies'. De midrasj in Sifra geeft een aantal voorbeelden 3: Als iemand vraagt of je dochter geschikt is voor het huwelijk met een priester (wat natuurlijk een mooi arrangement zou zijn), zeg dan niet dat ze geschikt (kasjer) is, als ze dat niet is. Als iemand advies vraagt over wanneer het een goed moment is om af te reizen, zeg dan niet ‘vroeg in de ochtend' als je weet dat er tegen die tijd rovers hem zullen overvallen. Zeg ook niet ‘in de middag' als je weet dat de hitte dan fataal kan zijn. Zeg ook niet (tegen een zakelijk onwetende) ‘verkoop je veld en koop een ezel om dan zelf het veld te kopen en later dan zeggen, dat je toch een goed advies gaf.
De midrasj voegt nog toe: ‘want deze dingen zijn ingegeven aan het hart (masoer lalev) zoals geschreven staat “u moet uw God vrezen. Ik ben de Eeuwige”. Het betreft dus geen gebod, waar enige sanctie op staat, de uitspraak doet een beroep op het hart, zeg maar gerust: op het geweten. Vaak komt de ‘vreze Gods' neer op een aansporing om je te openen voor een diep innerlijk weten wat goed, medemenselijk en fatsoenlijk is.
Het onderliggend euvel dat zichtbaar wordt onder deze voorbeelden uit de midrasj, is het misbruik maken van de onwetendheid van iemand anders of profiteren van iets dat jij wel weet, maar de ander niet, hetzij om er voordeel uit te behalen, hetzij om de ander schade te berokkenen.
Een interessante uitwerking geeft Maimonides 4 (geparafraseerd); zoals het verboden is om aan een niet-Jood oorlogstuig en gevaarlijke wapens te verkopen (wel schilden ter verdediging), zo geldt dat ook voor het verkopen van zulk tuig aan een Jood, die rover is en natuurlijk heel goed weet, wat hij doet, maar toch volgens de middeleeuwse meester aangemerkt mag worden als verblind voor het zien van de rechte weg, kortom morele verblinding.
Bankiers, investeringsmaatschappijen en wapenfabrikanten kunnen zich in deze gedachtegang niet beroepen op hun al dan niet voorgewende onwetendheid omtrent de perverse doelen waarvoor hun leningen of hun wapens worden aangewend. Ze maken criminele activiteiten mogelijk en zijn medeplichtig door het helpen van moreel verblinde daders bij het voortgaan op hun schadelijke of soms zelfs catastrofale pad. En dan heb ik het nog niet eens over hoe banken met gecompliceerde en riskante financiële producten onwetende klanten tot onverantwoordelijke aankopen verleiden.
De wijze en veeleisende ethiek van de Mussar voegt nog een aspect toe: zorg ervoor dat als het je materieel goed gaat, andere mensen niet jaloers op je worden doordat jij en je familie pronkt met dure kleren of uitbundige maaltijden en laat anderen delen in je welvaart, ook dan leg je geen struikelblok voor blinden 5. Dat kunnen de (super)rijken van deze wereld zich aantrekken!
noten
1. Voor meer commentaren op Acharee mot en kedosjiem zie mijn boek REIZEN DOOR DE TORA , deel 2 Leviticus, Numeri en Deuteronomium, en op mijn website
2. Met dank aan het commentaar van Nechama Leibowitz op Kedosjiem, Studies in Wayikra , p. 173 ev
3. Sifra kedosjiem 2:13
4. Geciteerd uit Nechama Leibowitz, op cit
5. Uit het 15e eeuwse Orchot Tzaddikiem 14