Dewariem 7:12 - 11:25
Aan het eind van de sidra van afgelopen week en aan het begin van de sidra van deze week staat een interessante zinsnede. Deze zinsnede - ha brit we ha chesed (Dewariem 7:9) en et ha brit we et ha chesed (Dewariem 7:12) - komt uitsluitend voor in deze twee sidrot en nergens anders in de Tora. "Besef dus goed: alleen de Eeuwige, uw God, is God en Hij houdt woord; Hij komt de brit en dechesed na en is trouw aan ieder die hem liefheeft en die doet wat hij gebiedt, tot in het duizendste geslacht." (Dewariem 7:9).
"Wanneer u zich gehoorzaam houdt aan deze voorschriften zal de Eeuwige, uw God, zich van zijn kant houden aan de brit en de chesed zoals hij uw voorouders heeft beloofd." (Dewariem 7:12).
Het is een bevreemdende zin. De relatie tussen God en Jisraëel wordt gedefinieerd met het woord brit (verbond). In essentie is dat de inhoud van de Tora. Wat voegt het woord chesed daar nog aan toe?
De vertalers hebben daar een probleem mee. In de vertaling van de Jewish Publication Society luidt de openingszin van de sidra: "En als je deze wetten gehoorzaamt en ze zorgvuldig naleeft, zal de Heer -je God- zich zorgvuldig aan de overeenkomst houden, die Hij jullie voorvaders gezworen heeft te houden." Daarin wordt chesed vertaald als zorgvuldig en als een nadere kwalificatie van het werkwoord 'zich houden aan'. Een ietwat rekkelijke vertaling.
Een niet-Joodse vertaling (The New International Version) vertaalt ha brit we ha chesed als: "verbond van liefde". Een uitgesproken christelijke vertaling. Immers het Verbond tussen God en de Jisraëlieten was een verbond gebaseerd op wetgeving en niet slechts gebaseerd op liefde.
Rabbijn Aryeh Kaplan had het bij het rechte eind met zijn vertaling in The Living Torah : "God, uw Heer, zal zich houden aan het Verbond en de Liefde, zoals hij die met jullie vaders is overeengekomen." Niet 'verbond van liefde'. Maar 'verbond en liefde'. Maar dan nog: wat is het verbond en wat beduidt de liefde die kennelijk los staat van het verbond?’
Dit lijkt misschien onbeduidend, ware het niet dat deze zinswending - die maar zelden in Tenach voorkomt - juist op cruciale momenten in de Joodse geschiedenis opduikt. Zoals bijvoorbeeld in het indrukwekkende gebed van Koning Salomon bij de inwijding van de Tempel in Jeruzalem. : "Eeuwige, God van Jisraëel, er is geen God zoals U, in de hemel daar boven, noch op de aarde hier beneden. U houdt u aan het verbond en de liefde met en voor uw dienaren, die met heel hun hart aan U zijn toegewijd." (I Koningen/I Melachiem 8:23 ).
Toen het volk zich na de Babylonische ballingschap verzamelde rond Ezra en Nechemja in Jerusalem en het Verbond (ha brit) hernieuwde, zei het:
"O, God, grote, sterke, ontzagwekkende God, die zich houdt aan het Verbond en de liefde, wees niet onverschillig voor de rampspoed die ons heeft getroffen. Ons en onze koningen en leiders, onze priesters en onze profeten, onze voorouders en heel uw volk, vanaf de tijd van de Assyrische koningen tot op de dag van vandaag”. (Nechemja 9:32)
Op deze kenmerkende momenten - toen Mosjé, staande op de oevers van de Jordaan, het Verbond hernieuwde, toen Salomon de Tempel inwijdde en toen het volk in de dagen van Ezra en Nechemja zich opnieuw wijdde aan het Verbond, definieerden zij de relatie tussen God en het volk als een van brit en chesed, van verbond en liefde. Het schijnt dat beide nodig zijn, anders zouden ze deze woorden niet op deze manier hebben gebruikt in deze drie beslissende gebeurtenissen in drie totaal verschillende tijdperken.
Wat is dan de betekenis van ‘chesed’ ? Niet voor niets wijdde Maimonides het voorlaatste hoofdstuk van ‘De gids voor de Verdwaalden’ aan de analyse van drie woorden: chesed, tsedaka en misjpat.
Over chesed zegt hij : "In ons commentaar op Pirkei Avot (5:7) hebben wechesed uitgelegd als een teken van overvloed. Het wordt met name gebruikt bij buitengewone vriendelijkheid. Alles overheersende liefde wordt geuit op twee manieren: één, we zijn vriendelijk voor hen, aan wie we niets verschuldigd zijn; twéé, we zijn vriendelijk voor diegenen, die er voor in aanmerking komen, maar meer dan ze feitelijk verdienen … De schepping is een daad van Liefde van God: ik heb gezegd: "het heelal is gebouwd op liefde" (Psalm 89:3)
Het verschil tussen chesed, tsedaka en misjpat is gelegen in het feit, dat ik wettelijk recht heb op misjpat, in morele zin recht op tsedaka, maar helemaal niet op chesed. Als iemand mij vanuit chesed benadert, is dat een daad van pure liefde. Ik heb niets gedaan om dat te verdienen.
Wanneer hij de zinsnede uit de psalmen, dat‘het heelal is gebouwd op liefde', aanhaalt, wijst Maimonides erop dat de schepping een daad was van pure chesed. Geen enkele scheppingsdaad vindt plaats omdat dat verdient te gebeuren. Geen enkele schepping gaat aan de scheppingsdaad vooraf.
Het laat zich in menselijke termen preciezer duiden. Het boek Ruth staat bij uitstek bekend als een werk van chesed. Rabbi Zera zei: "Dit boek bevat niets dat te maken heeft met zuiverheid of met onzuiverheid; toegestaan of niet toegestaan. Waarom is het dan geschreven? Om ons het belang te leren van de beloning voor daden van chesed….."
Er zijn twee sleutelscenes in het boek Ruth. De eerste als Naomi - na het verlies van haar man en twee zonen - besluit naar Judea terug te keren. Dan zegt zij tot haar twee schoondochters: "Gaan jullie nu maar allebei terug naar het huis van je moeder. Moge de Eeuwige zo goed voor jullie zijn als jullie voor mij en mijn gestorven zonen zijn geweest”. Met andere woorden: ze vertelde hen dat ze geen verplichtingen hadden ten opzichte van Naomi. Ze waren weliswaar met haar twee zonen getrouwd, maar zijn nu weduwen. Naomi heeft geen andere zonen. Als Moabitische vrouwen zullen zij vreemdelingen zijn in Judea: zij hebben geen enkele reden om daar naar toe te gaan. Jullie zijn mij niets schuldig, zegt ze. Jullie zijn vriendelijk geweest, jullie waren goede schoondochters, maar hier scheiden onze wegen.
Van de tweede sleutelscene is sprake wanneer Ruth graan raapt op het veld van Boaz, die haar met zorgzaamheid en aandacht benadert. Ze vraagt hem: "Waaraan heb ik het te danken dat u zo toegenegen bent, terwijl ik toch maar een vreemdeling ben?" De twee sleutelwoorden zijn 'toegenegen' en 'vreemdeling'.
Toegenegen zijn betekent dat hier dat u zich gedroeg alsof u mij iets verschuldigd bent. Maar 'ik ben een vreemdeling'. Het woord dat hier wordt gebruikt is niet een vreemdeling in de betekenis van iemand met een verblijfsvergunning, tegenover wie men bepaalde verplichtingen heeft. Het betekent een totale buitenstaander. Met andere woorden Ruth zegt tegen Boaz ‘u bent mij niets verschuldigd’.
Dat nu is wat het boek Ruth bij uitstek maakt tot een boek van chesed, een boek over goed doen aan een ander zonder dat je daartoe verplicht bent. Wat Ruth doet voor Naomi en wat Boaz doet voor Ruth is noch misjpat noch tsedaka, maar pure chesed.
Laten we nu terugkeren naar de vraag waarmee we begonnen: waarom bestempelden Mosjé, Salomon en ook Nechemja de relatie tussen God en het Joodse volk niet in termen van een enkel concept, het verbond, maar voegden ze er nog een term aan toe: chesed in de zin van een daad uit liefde?
Een verbond is in principe wederkerig. Twee volkeren of entiteiten beloven elkaar verantwoordelijk te zijn ten opzichte van elkaar. Zo werd het door God gedefinieerd op de berg Sinaï: "Als je Mijn woorden ter harte neemt en je aan het verbond met Mij houdt, zul je een kostbaar bezit voor mij zijn, kostbaarder dan alle andere volken - want de hele aarde behoort mij toe." (Sjemot/Exodus 19:5) Als jullie mijn Volk zijn, ben ik jullie God. Als jullie mij dienen zal ik jullie zegenen. Elk verbond kent mitsen en maren oftewel ‘als - dan..’. Daarom is elk verbond kwetsbaar. Dat is wat Mosjé overal in Dewariem benadrukte. Neem het land en zijn zegeningen niet klakkeloos aan. Als jullie goed doen, gaan de zaken goed, maar als jullie je slecht gedragen liggen er grote gevaren op de loer.
Dat is een verbond. Chesed daarentegen kent geen mitsen- en maren. Het wordt gegeven vanuit de goedheid van diegene die geeft, los van hoe de gever de waarde van de ontvanger inschat. Toen Mosjé, Salomon en Nechemja chesed noemden als aanvulling op het verbond, richtten ze een impliciet, maar zeer wezenlijk verzoek tot God: zelfs als wij er niet in slagen ons aan het verbond te houden, wees ons dan genadig, want U bent goed, ook als wij dat niet zijn en U doet goed, ook als wij dat niet verdienen, of U ons niets verschuldigd bent - ki le-olam chasdo : want zijn chesed is voor eeuwig.
De verzen in deze sidra klinken als voorwaarden: áls jullie aan deze wetten houden…. dan houdt de Heer zich aan de brit en aan de chesed. Dit suggereert dat we chesed ontvangen als we het verdiend hebben, waard zijn, maar zo niet…. dan niet. Maar zo is dat niet. Aan het eind van de vervloekingen van Bechoekotai zegt God: "Maar zelfs terwijl zij in het land van hun vijanden zullen zijn, zal ik hen niet verwerpen en hen niet uit afkeer aan de vernietiging prijsgeven. Ik zal mijn verbond met hen niet verbreken, want Ik ben de Eeuwige, hun God”.
God zal – vanwege zijn chesed - nooit het verbond verbreken, zelfs wanneer wij het wel doen. Tenach beschrijft de verhouding tussen God en Jisraëel op twee manieren : zoals die tussen man en vrouw en zoals die tussen ouder en kind. Tussen man en vrouw is een echtbreuk mogelijk, tussen ouder en kind absoluut niet. Er kan een verwijdering plaats vinden, maar een ouder blijft altijd de ouder van het kind. Het huwelijk is een verbond, het ouderschap niet. Laat ons niet in de steek, vragen wij aan God, want ongeacht wat wij hebben gedaan, U blijft onze ouder en wij zijn Uw kinderen. Chesed is de liefde die een ouder koestert voor zijn kind, ongeacht of het kind dat wel of niet verdient. Chesed is onvoorwaardelijke liefde.
Volgens mij is chesed het hoogste wat we moreel kunnen bereiken. Het is wat Ruth deed voor Naomi en Boaz voor Ruth. En uit die liefde kwam David voort, Jisraëels grootste koning. Wederzijds altruïsme - als ik iets doe voor jou, doe jij iets voor mij - is universeel bij sociale dieren. Chesed daarentegen is dat niet. In chesed schiep God het heelal. Wij scheppen in chesed momenten van een morele schoonheid die vreugde en hoop biedt, daar waar anders duisternis en vertwijfeling heersen.