Ezechiël 44: 15-31

In de Haftarah Commentary Archive is Ezechiël 44: 15-31 de haftara van deze week. In de LJG wordt een 3-jarige cyclus aangehouden en wordt II Kronieken 30: 1 – 21 gelezen.

Ezechiël 44: 15-31

commentaar BIJ Wajikra
- Emor
17 Iyar 5781

Beginnen met een splinternieuwe tempel en een gezuiverde priesterstand

door 
Rob Cassuto

Ezechiël (Jechezkel) profeteerde aan de rivier de Chebar in Mesopotamië als balling door de geest bevangen doem en retributie voor Jeruzalem, Israël en de omringende landen in het toenmalig Midden-Oosten. In het derde deel van het boek breken echter vergezichten door over de opstanding en het herstel van Israël in een verre toekomst van messiaanse allure. Beroemd is het visioen over de dode botten die zich weer voegen tot levende lichamen.

In het laatste deel, de hoofdstukken 40-48 heeft de profeet een gedetailleerd vergezicht over de toekomstige tempel in Jeruzalem inclusief alle bijbehorende heilige attributen.

Ezechiël, zelf uit een priestergeslacht, moet ontsteld zijn geweest door het verval van de geestelijke stand rond de tempel in de tijd van de koningen van Juda. Zijn passie is als het ware om ooit terug in Jeruzalem opnieuw te beginnen met een splinternieuwe tempel en een gezuiverde priesterstand. Bijna als een tweede Mozes krijgt hij in visioenen de details voor die tempel doorgegeven samen met de rituelen en de regels voor de priesters ( kohaniem ). De haftara, de verzen 44: 15-31, handelt over de priesters van de nieuwe tempel en resoneert daarmee op het eerste deel van de parasja Emor (Leviticus/Wajikra 21:1-24:23) waarin Mozes voorschriften geeft over hoe de priesters hun heiligheid voor de cultische diensten dienen te bewaren. Het gaat bijv. over welke huwelijken zijn toegestaan, over hun kleding en uiterlijk, over het aanraakverbod van doden, over wie wel en wie niet mag eten van de offergaven.(1) Ezechiël doet dat in de haftara nog eens dunnetjes over.

Alleen de afstammelingen van Zadok ( Tsadok ), de hogepriester tijdens de koningen David en Salomo, de enigen die nog enige wetsgetrouwheid hebben betracht, komen in aanmerking. Ook Ezechiël die een goed kenner was van de heilige geschriften heeft het over de kleding van de priesters (linnen) binnen het heiligdom, kapsel (niet kaal, netjes gekapt), gedrag (geen wijn drinken), huwelijk (maagden, geen weduwen of gescheiden vrouwen). Ze zullen ook een onderwijstaak hebben en geschillen beslechten in overeenstemming met de regels van Tora. Contact met dode lichamen is taboe, uitgezonderd die van enkele naaste familieleden. Van alle soorten verplichte en vrijwillige offers en gaven mogen ze eten en ook hebben ze recht op de eerstelingen van de oogst en het vee en ook van het eerste deeg ( challa , dat is de eerste betekenis). Onroerend bezit mogen de priesters niet hebben, want
‘Ik ben hun erfelijk eigendom. U mag hun in Israël geen bezit geven: Ik ben hun erfelijk bezit.'
Niet ritueel geslachte dode dieren of vogels mogen de priesters niet eten.

De voorschriften van Ezechiël wijken in details af van wat de Tora voorschrijft en laten nogal wat weg. Niet veel later zullen de overgeleverde teksten die zijn collega-priester en geleerde Ezra heeft samengesmeed tot wat wij nu de Tora noemen richting gevend zijn voor de tweede tempel.

Tot de verwoesting van de tweede tempel in 70 CE hebben priesters grote invloed gehad in het religieuze en politieke leven. Met name de hogepriesters in Jeruzalem hadden een politieke macht die niet veel onderdeed voor die van een koning en soms viel de functie soms samen. Priesters namen in aantal in de loop der tijd tot duizenden toe en woonden overal in Judea; je kan spreken van een priesterstand met aanzienlijke sociale status. Volgens een rooster hadden ze een paar dagen per jaar dienst in de tempel. Op den duur ontstond er een aristocratische elite van in luxe levende hogepriesterlijke families. Van werkelijk religieus leiderschap kon nauwelijks meer gesproken worden. In de eerste eeuw BCE werden hogepriesters zelfs benoemd door de Romeinse gouverneur. Tot de zeloten tijdens de opstand tegen de Romeinen een aantal over de kling joegen en uit hun midden een hogepriester benoemden, Pinchas ben Samuel, een eenvoudige metselaar en familie van de beroemde geleerde Hillel. Dat was de laatste hogepriester in de geschiedenis. De clerus is altijd vatbaar geweest voor corruptie en collaboratie.

Vanaf het begin van de religieuze geschiedenis zien we de priesterlijke stand steeds meer verweven met politieke macht. Tegelijk zien we tegenbewegingen opkomen, die trachten de authentieke spirituele een morele essentie van het Jodendom tegen hen veilig te stellen. Eerst zijn dat de profeten, waarvan wij er vele al de revue hebben laten passeren. Na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap komt er geleidelijk een nieuwe groepering op van deskundigen in de leer, die de Tora weer als leidraad voor de praktijk van het leven in een nieuw licht gaan uitleggen, de farizeeën, de ‘liberalen' van toen. Na de verwoesting van Jeruzalem gingen zij over in de geleerden van de Talmoed en legden de basis voor wat wij nu het rabbijnse Jodendom noemen. Rabbijnen zijn geen geestelijken, maar leraren.

Toch zijn de priesters niet verdwenen. In talloze families is de afstamming van priesters van generatie op generatie overgeleverd, wat tot uiting kan komen in de naam Cohen, Cohn, Cahen, Katz en vele andere varianten. Ze worden in de dienst als eerste voor de Toralezing opgeroepen en mogen (althans in de orthodoxie) de priesterzegen uitspreken; ook het contact met een dode is voor hen taboe en op begraafplaatsen zijn speciale voorzieningen getroffen om hun aanwezigheid mogelijk te maken. Noten
(1) Commentaren op de parasja Emor zijn te vinden in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn website .
(2) Een uitgebreid overzicht van de geschiedenis van het priesterdom vond ik in de Jewish Encyclopedia Vol 13 ed 1972 p.1082 ev

©2023 Stichting PaRDeS | Privacy | Disclaimer
envelopephoneclockmagnifiercrossmenuarrow-right