De gecombineerde sidrot Tazria-Metsora van deze week zijn waarschijnlijk de minst
geliefde afdelingen uit de Tora voor een bar- of bat mitswa: huidontstekingen,
menstruatie en nachtelijke zaadlozingen. Nog een geluk, dat de haftarot voor deze
sidrot, verbonden met het probleem van "lepra", interessante verhalen bevatten uit de
serie legenden die rond de profeet Elisja verteld worden.
In de haftara voor Tazria wordt het verhaal verteld van de wonderbaarlijke genezing van
Naäman, die "lepra" had (2 Melachiem [Koningen] 4:42-5:19). Als de sidrot
gecombineerd zijn zoals dit jaar lezen we de haftara voor Metsora (2 Melachiem 7:3-20).
De gebruikelijke, oudere vertaling van tsaraät en metsora met lepra en lepralijder is
misleidend. De beschrijving van de Bijbelse ziekte komt niet overeen met de werkelijke
lepra (ook bekend als Hansens ziekte). Wetenschappers zijn niet zeker van de ware
oorzaak van de ziekte die de witte huid voortbrengt zoals in de Tora beschreven. In de
Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) is uiteindelijk en na veel discussie besloten tsaraät te
vertalen met ‘huidvraat' en metsora als ‘lijder aan huidvraat'.
DE TEKST VAN DE HAFTARA
Tenslotte zeiden [de vier] mannen [die aan huidvraat leden] tegen elkaar: ‘Wat we doen
is niet goed. Er is vandaag goed nieuws, en als we dat voor onszelf houden tot het licht
wordt, raken we in de problemen. Laten we meteen naar het paleis van de koning gaan
om te vertellen wat er gebeurd is.' (2 Melachiem [Koningen] 7:9)
EEN HISTORISCH-BIOGRAFISCHE OPMERKING
De koning van Aram, Ben Hadad, die verbonden was met het zuidelijke koninkrijk
Jehoeda, voerde oorlog tegen Israël. Er was hongersnood in het land en voedsel was
schaars. De prijzen voor voedsel rezen de pan uit ( een kleine hoeveelheid schillen van
johannesbrood, die gewoonlijk makkelijk te krijgen waren en niet veel gevraagd waren,
werden duur verkocht) en zelfs werd er melding gemaakt van kannibalisme. Sjomron, de
hoofdstad van Israël werd belegerd. Dan, op onverklaarbare wijze, eindigde het Aramese
beleg plotseling. Het bleek dat de Arameeërs gevlucht waren en in hun kampement
dieren, voedsel en goud hadden achtergelaten. Elisja's voorspelling dat voedsel
overvloedig zou worden en de prijzen zouden dalen tot een normaal peil kwam uit.
PEROESJ: ONS COMMENTAAR
De haftara begint bij pasoek (vers) 3 (na de inleiding met Elisja’s voorspelling):
"Nu waren er bij de stadspoort vier mannen die aan huidvraat leden. Ze zeiden tegen elkaar:
‘Waarom zouden we hier de dood blijven afwachten? Als we de stad binnengaan, zullen
we van honger omkomen. En als we hier blijven zitten, sterven we ook. Laten we
overlopen naar de Arameeërs. Als zij ons in leven laten, blijven we leven en als ze ons
doden, sterven we'."
Toen de vier mannen bij de rand van het kamp kwamen, ontdekten ze dat het verlaten
was. Ze gingen een tent binnen, aten en dronken en begroeven het goud en zilver. Maar
toen realiseerden de lijders aan huidvraat zich dat wat ze deden niet goed was. Ze
keerden terug naar de stad en vertelden de koning wat er gebeurd was. Hun bericht
werd juist bevonden en de stad werd gered.
Een aspect van het verhaal vraagt bijzondere aandacht. De vele karakters die erin
voorkomen, van koning, hoveling, soldaten, poortwachters, zij zijn allen zonder naam.
Zoals een naam wordt gedacht iemands karakter te weerspiegelen, is het in ons verhaal
de anonimiteit die het karakter en de rol van de personen belicht. Ieder karakter stelt
een archetype voor. Adele Reinhartz suggereert in haar mooie boek "Waarom vraag je
mijn naam" (Why Ask My Name?) dat:
De focus op rolmodellen geeft ons gelegenheid identiteit te
bepalen ten aanzien van de plaats tussen het rolmodel en de
verhalende beschrijving van het karakter. Als we dat doen,
vergelijken we de stereotiepe gedragspatronen die verbonden
zijn met de rol in Bijbelse vertellingen en de bijzondere wijze
waarop de karakters zonder naam al dan niet de rol vervullen.
Of we kijken naar de mate waarin hij of zij zijn grenzen oprekt
of de eigenlijke contouren in twijfel trekt.
De tekst wil dat we ons richten op de identiteit van de vier individuele lijders aan
huidvraat. De brengers van het goede nieuws, de vier "melaatsen", waren
verschoppelingen. Net zoals in onze tegenwoordige wereld worden individuen aan de
rand van de samenleving niet gewaardeerd. Toch waren het die vier laag geplaatsten op
de sociale ladder die het instrument waren voor de redding van het volk. Het was juist
hun plaats "buiten de hekken" die het hun mogelijk maakte een reeks van
gebeurtenissen te ontketenen waardoor de stad werd gered. Hoe deden ze dit? In de
eerste instantie zorgden ze alleen voor zichzelf. Daarna veranderde hun houding. Als
maatschappelijk verstotenen hadden ze de plundering die zij ten bate van zichzelf
pleegden heel eenvoudig kunnen rechtvaardigen, daar de samenleving elke
verantwoordelijkheid en zorg voor hen had geweigerd. Maar dit deden ze niet, zij zeiden
rechtuit wat ze dachten.
Rabbijn Rochelle Robins (in "The Women's Haftarah Commentary") meent dat als de vier
"melaatsen" hun lijden te wijten hebben aan hun "vrijuit spreken" het interessant is dat
het wederom door het "vrijuit spreken" is dat deze individuen uit hun lot verlost worden.
Robins baseert dit natuurlijk op het rabbijnse woordspel waar metsora beschouwd wordt
als een samentrekking van motsie sjeem ra, kwaadspreken. Huidvraat, waarbij de huid
wit wordt, wordt door de rabbijnen verklaard als goddelijke straf voor het ‘zwart maken'
van iemands reputatie met woorden.
[Het idee dat wij voor slechte daden gestraft worden, is stellig vaak waar op veel
niveaus; onze daden, goede en slechte, hebben gevolgen. Het omgekeerde hoeft niet zo
te zijn. Als we roken, kunnen we kanker krijgen. Maar niet iedereen die kanker krijgt,
heeft gerookt. De gedachte dat als wij lijden, we dus gezondigd moeten hebben, is
uitermate problematisch. In de Tanach komt alles van God en dus wordt lijden gezien als
een straf, maar ik kan hierin niet meegaan.]
Robin wijst erop dat af en toe "vrijuit spreken" negatieve sociale consequenties kan
hebben. Maar er zijn momenten dat we de moed moeten hebben de waarheid te zeggen
en niet te zwijgen. Het is deze daad van tesjoewa, dit omkeren, denken aan anderen en
zeggen wat we denken die verlossing kan brengen.