De parasja deze week, Wajakeel, gaat over het inzamelen voor, en het bouwen van delen van het Misjkan – het heiligdom dat een centraal aspect wordt van hoe Israël God beleeft. Iedereen wordt opgeroepen om te geven naar wat hun hart hen ingeeft. Twee of drie keer wordt benadrukt dat deze geschenken vrijwillig zijn, en in feite wordt er zoveel dagelijks gegeven, dat de inzamelingsactie stop gezet moet worden vanwege overvloed.
In de Haftara lezen we over Salomo’s tempel, een gebouw dat tot stand is gekomen op een andere manier. Je zou kunnen zeggen een “upgrade” van een plek waar de essentie van Israël beleefd werd. Een permanent gebouw, de Tempel, deels voorbereid in Libanon door buitenlandse arbeiders – houtbewerkers, steenhouwers - deels door gedwongen herendiensten. Maar in een rijk land, en Israël was toen rijk en redelijk gesetteld, is alles mogelijk. Het ging hier deels om status. Sjlomo's tempel gaf het Joodse volk van zijn tijd een focus voor hun religie, een gebouw dat hetzelfde prestige uitstraalde als de verschillende religies van de hun omringende volkeren - hun Tempel kon haar hoofd hoog houden onder de volken.
De haftara is vrij kort, daarom hier het hele verhaal.