Deze week lezen we de samengevoegde parasjot Matot-Masee en hiermee sluiten wij het boek Bemidbar [Numeri] af. We gaan verder met de tweede van de drie speciale Haftarot die gelezen worden in de drie weken van lichte rouw tussen de 17e tammoez en Tisja be’Av. Jirmeja leefde gedurende de regering van koning Josjiahoe (635 BCE). Deze herstelde de Tempelcultus en voerde religieuze hervormingen door nadat tijdens een restauratie van de Tempel een oude rol was gevonden. Men veronderstelt dat dit het boek Devariem was. Sommige geleerden menen dat Jirmeja de schrijver van het boek Devariem is. Het koninkrijk Jehoeda was in die tijd gevangen in het kruisvuur tussen de supermachten Egypte in het zuiden en Babylonië in het noorden. Het noordelijke koninkrijk Israël was al verwoest door de Assyriërs in 721 v.d.g.j.
Egypte marcheerde door het land Israël om Babylonië aan te vallen, en vocht onderweg met de Israëlieten bij Megiddo, waarbij Josjiahoe gedood werd. De Egyptenaren werden echter verslagen door Nevoechadnetsar in 605 v.d.g.j., en Jeroesjalajim kwam onder Nevoechadnetsars heerschappij. In 586 v.d.g.j. werd Jeroesjalajim met de grond gelijk gemaakt en de Tempel verwoest. De religieuze en politieke elite werd in ballingschap naar Babylonië gebracht, maar een restant van de joodse bevolking vluchtte naar Egypte en nam Jirmeja met zich mee.
“Ook al was je je kleren met zeep, en met een overvloed aan loog, je schandvlek blijf Ik zien, spreekt de eeuwige God.” (Jirmeja 2:22)
“Weg, verdomde vlek.” (Shakespeare, Macbeth, Bedrijf 1:V)
Bloedvlekken helpen inderdaad vaak iemands schuld onuitwisbaar vast te stellen. Het maakt niet uit hoe hard Lady Macbeth schuiert, ze kan haar handen niet schoon krijgen. Jirmeja gebruikt in onze haftara eenzelfde metafoor van wassen: “Ook al was je je kleren met zeep, en met een overvloed aan loog, je schandvlek blijf Ik zien, spreekt de eeuwige God.” (Jirmeja 2:22)
Het Hebreeuwse woord neter is hier vertaald met loog; het Nederlandse natrium en nitraat stammen van de dezelfde wortel. Loog of soda is een chemische base die in Bijbelse tijden als schoonmaakmiddel werd gebruikt.
Loog (als bakpoeder) met azijn vermengd (genoemd in Misjlé [Spreuken] 25:20) zou sterk schuimen. Tegenwoordig wordt met loog natrium- of kaliumnitraat (kalisalpeter) bedoeld; in de Tanach werd er waarschijnlijk natriumkarbonaat mee bedoeld, dat in het
Arabisch natrun heet en dat te vinden is als sediment onder lagen gewoon zout. Een aantal in Israël groeiende soda en potas houdende planten werd in olie opgelost om een vloeibare zeep te maken.
Een tweede woord, boriet, (hier vertaald met zeep) verwijst naar één of meerdere planten die zeepkruid worden genoemd, (Saponaria). Deze hadden een reinigende werking, en werden plaatselijk gebruikt in vroege tijden. Saponien is de stof die in sommige planten aangetroffen wordt en die giftig is als deze wordt ingeslikt. In de Tanach worden deze benamingen gebruikt om zowel de fysieke daad van het schoonmaken van kleding en handen te beschrijven (Iov [Job] 9:30) als voor zuivering in figuurlijke zin. (Iov 22:30).
Als we een daad hebben begaan, die ons verontreinigt, kunnen we ons niet schoon voelen, hoeveel tijd we ook onder de douche doorbrengen. Jirmeja begrijpt dat wassen met zeep tevergeefs is, tot we ons gedrag veranderen. Aan het eind van het boek Wajikra [Leviticus] sprak Jirmeja in de haftara over Jisraëel die God, de Mikwe Jisraëel, in de steek laat in termen van “het verlaten van de Bron van Stromend Water”.
Maar onze relatie met God kan hersteld worden als we ophouden met het najagen van valse goden en terugkeren naar de enige, ware God. Dan zal ons verbond met de Bron van Stromend Water opnieuw bevestigd worden.
En als we terugkeren en onze wandaden uit Gods aanzien verwijderen, belooft Jirmeja deze zegen: dan zullen alle volken gezegend worden in Jisraëel en zullen ze zich met Jisraëel gelukkig prijzen. (4:2)