Malachi (Maleachi) was de laatste van de twaalf zogenoemde kleine profeten (1) Hij leefde vermoedelijk in de eerste helft van de 5e eeuw BCE. De Joden waren deels uit Babylonische ballingschap teruggekeerd en gezien Malachi’s kritiek op de tempeldienst moet hij de herbouwde tempel persoonlijk hebben bezocht. Malachi betekent ‘mijn engel’ en men veronderstelt, dat het een bijnaam is of een latere aanduiding voor een anonieme auteur. Abraham Ibn Ezra, de middeleeuwse voorloper van de bijbelwetenschap, meent dat het Ezra zelf geweest is en dat zou kunnen, omdat ook Malachi evenals Ezra in het gelijknamige bijbelboek (hfdstn 9 en 10) de gemengde huwelijken van de teruggekeerde ballingen luid aanklaagt. In feite is het boek Malachi een reactie op de laksheid en onverschilligheid onder de teruggekeerde ballingen, die bij hun hervestiging in Judea vele tegenslagen ondervonden. Het ging over vragen als: we merken niets van Gods hulp, waarom gaat het andere volken goed en ons niet?
Malachi geeft een boodschap door van de Eeuwige:
(1:2: Ik heb u liefgehad, zegt de Eeuwige,
maar u zegt: Waarin hebt U ons liefgehad?
Was Ezau niet de broer van Jakob? spreekt de Eeuwige
Toch heb Ik Jakob liefgehad,
en Ezau heb Ik gehaat.
Hier zien we waarom de haftara wordt gerelateerd aan de parasja Toldot (Beresjiet/Genesis 25:19-28:9) waarin verhaald wordt hoe in een reeks kleurige gebeurtenissen en met veel intriges Jacob tot erfgenaam van Abrahams spirituele inzichten en voortzetter van diens missie wordt gekozen boven de eerstgeboren en sterke Ezau (Esav) (2).
Malachi brengt deze keuze weer in herinnering. De afstammelingen van Ezau, de Edomieten - die ten zuiden van Judea woonden – hadden nog kort geleden triomfantelijk toegekeken hoe de Judese ballingen uit Jeruzalem werden weggevoerd en tezamen met de Babyloniërs hadden ze de stad geplunderd (2). Dat alles lag nog vers in de herinnering.
Heeft de Eeuwige misschien Jacob laten vallen en Ezau gekozen? Het heeft er alle schijn van, maar – zo verklaart de profeet – de Eeuwige draagt het volk van Juda nog steeds in zijn hart. De goddelijke zegen, ooit aan Jacob gegeven, is er in principe nog. Wat een actieve werking daarvan in de weg staat is het laakbare gedrag van de opnieuw in Judea gevestigde repatrianten. Drie misstanden stelt de profeet met indringende beelden aan de kaak, waarvan twee in deze haftara:
1.
De tempeloffers werden met aanstootgevende slordigheid gebracht.
Als we ons losmaken van het personalistisch godsbeeld kunnen we ons indenken hoe beledigend het is als zieke of blinde dieren ten offer worden aangeboden, zoals Malach ons rapporteert. Zelf willen we door wie ons een zaak, dienst of prestatie schuldig is ook met toewijding en zorgvuldigheid worden behandeld. Stel je voor als je de gouverneur van de koning zo tegemoet treedt, zegt Malachi zelf. Verwaarlozing van heilige of rituele (of sowieso formele) handelingen is ook een signaal: wanneer die worden afgeraffeld kan dat duiden op vergaand verval in een samenleving.
Malachi zegt nog iets opmerkelijks, als hij de ‘heidenvolken’ ten voorbeeld stelt;
(1:11) Want vanwaar de zon opkomt tot waar hij ondergaat, zal Mijn Naam groot zijn onder de heidenvolken; in elke plaats zal aan Mijn Naam een reukoffer gebracht worden, en een rein graanoffer. Voorzeker, Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenvolken, zegt de Eeuwige van de legermachten.
De Eeuwige is er dus niet alleen voor Israël, maar voor alle volken en Hij kan dus ook toegewijde rituelen van anderen dan Joden waarderen. Dat is toch een pluralistische stap vooruit! (4)
Maar hoe zit dat dan met dat emotionele en partijdige ‘Ezau heb Ik gehaat’ uit het boven geciteerde vers? Dat moeten we met een korrel zout nemen; dat Jacob is gekozen betekent niet, dat Ezau is afgewezen, maar dat hij alleen geen deel heeft aan het verbond en het lot van Israël. (5)
2.
De priesters verzaakten hun plicht om het volk goed onderricht te geven.
2:7: Voorzeker, de lippen van een priester moeten kennis bewaren, uit zijn mond moet men onderwijs in de wet zoeken, zegt de profeet, en dat gebeurde kennelijk niet meer. De vraag is of dat ooit weer goed gekomen is. Malachi leefde op het keerpunt van een belangrijke ontwikkeling: de opkomst van de zogenoemde Grote Vergadering (ofwel de Grote Synagoge, ansjee knesset ha-gedola).
Deze club van Wijzen rond de wetgever Ezra – 120 waren het er (6) - namen de taak van redactie, onderricht en verklaring van de Tora op zich. Het waren geen religieuze ambtsdragers, maar geleerden, uit wie tweehonderd jaar later de farizeeën voortkwamen en daarna rond het begin van de christelijke jaartelling de rabbijnen. De priesters zouden voortaan op dit gebied geen belangrijke rol meer spelen.
3.
De Judeeërs trouwen met de niet-Joodse vrouwen en slaan in het algemeen de Mozaïsche wet in de wind. Dat laten we even rusten. Punt drie valt buiten de haftara, evenals de daaropvolgende oproep tot ommekeer, de aankondiging van een profeet als Elia en de voorspelling van een dag van gerechtigheid, oordeel en heil.
noten
(1) In het Jodendom ook wel Tree Asar genoemd; kleine profeten omdat hun boeken kort zijn. Na Malachi is volgens de Joodse traditie de profetie opgehouden.
(2) Verschillende commentaren op Toldot zijn te vinden in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA, deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn website.
(3) Ook andere profeten varen uit tegen het gedrag van de Edomieten tijdens het wegvoeren van de Judese ballingen, Jesaja 34:5–34:8, Jeremia 49:7–49:22, Obadja 1:10 ev.
(4) Baruch Spinoza haalt deze passage ook aan in zijn betoog over de relativiteit van de uitverkiezing van Israël. (Theologisch-politiek traktaat, Wereldbibliotheek, 1997, p 143)
(5) zoals Rabbijn Jonathan Sacks In zijn boek ‘Niet in Gods Naam' (Kok, 2016, deel II) nadrukkelijk betoogt in een diepgaande herlezing van de tekst.
(6) Volgens het tractaat Avot de Rabbi Nathan 1b (annotaties bij het Talmoedtractaat Pirkee Avot, dat begint met de ‘stamboom’ van overlevering van de Tora) was Malachi, de laatste profeet, tegelijk een van de eerste leden. Ook het Israëlisch parlement, de Knesset, heeft 120 leden.
RC nov 2019