De parasja van de week is de parasja Devariem. (1) In de komende week valt de negende van de maand Av (Tisja be-Av), de dag dat om de verwoesting van Jeruzalem, de tempel en nog een reeks rampen wordt getreurd (2). Het is een etmaal van volledig vasten. Altijd is dan de haftara voor deze laatste week van lichte rouw het begin van het boek Jesaja (Jesjajahoe, 7e eeuw BCE), een deel van het eerste hoofdstuk. Het stuk luidt de profetieën van de profeet in die zo vaak de ondergang van Jeruzalem heeft voorzien.
Het boek Jesaja begint met een opschrift: Het visioen (chazon) van Jesaja, de zoon van Amots, dat hij gezien heeft over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, koningen van Juda.
Daarom wordt deze sjabbat sjabbat chazon genoemd, de sjabbat van het visioen.
Na dit opschrift gaat de Jesaja (3) meteen van start met een aanklacht tegen het volk van Israël. Het is een stijlfiguur, die we meerdere keren bij de profeten aantreffen. De Vader klaagt zijn opstandige kinderen aan die tegen hem rebelleren, hem niet meer kennen en vergeten zijn hoeveel ze aan hem te danken hebben. De begeleidende metaforen zijn ontleend aan de boerensamenleving:
1:3 Een rund kent zijn bezitter
en een ezel de kribbe van zijn eigenaar,
maar Israël heeft geen kennis,
Mijn volk heeft geen inzicht.
In deze god- en gebod-vergetelheid ziet de profeet een verklaring voor de rampzalige toestand van het land, dat hij aldus beschrijft:
1:7 Uw land (dwz Juda) is een woestenij,
uw steden zijn met vuur verbrand,
uw bouwland – voor uw ogen
eten vreemden het op;
het is een woestenij, als door vreemden ondersteboven gekeerd.
8De dochter van Tsion is overgebleven
als een hutje in een wijngaard,
als een nachthutje op een komkommerveld,
als een belegerde stad.
Dat is zeer waarschijnlijk niet eens een profetie maar een beeldrijke schets van de werkelijke toestand van het koninkrijk Juda ten tijde koning Hizkia (Chizkijahoe), toen de veldtocht van de machtige Assyrische koning Sennacherib het land en zijn steden en dorpen verwoestte en de stad Jeruzalem (‘de dochter van Tsion’) insloot met een angstaanjagende belegering. Doordat een geheimzinnige ziekte het Assyrische leger sloeg werd die afgebroken (verhaald in 2 Koningen en 2 Kronieken 32) en bliezen de Assyriërs de aftocht, een waar godswonder voor de Judeeërs.
Zo was de stad maar net het lot van ‘Sodom en Gomorra’ bespaard gebleven. Jesaja vergelijkt Jeruzalem met deze verdorven en wetteloze steden uit Genesis. Omdat de fundamentele intentie onder de geboden bij de bewoners en met name bij de elite geheel in het vergeetboek was geraakt bij de bestuurders. Wat is die intentie dan? In een oproep tot ommekeer formuleert Jesaja het zo:
1:16 Was u, reinig u!
Doe uw slechte daden
van voor Mijn ogen weg!
Houd op met kwaad doen,
17leer goed te doen,
zoek het recht!
Help de verdrukte,
doe de wees recht,
bepleit de rechtszaak van de weduwe! (4)
Als die fundamentele intentie wegvalt, zo laat de Eeuwige weten, heeft hij geen enkele behoefte aan alle braaf voltrokken rituelen, frequente tempelgang, massale offers, rijke feesten en gebeden, hoeveel dat er ook zijn. Het zijn dan loze gebaren die zelfs afschuw oproepen. Zolang het ooit zo recht gezinde Jeruzalem (5) zich als een hoer gedraagt en corruptie, uitbuiting en machtsmisbruik bij de upper class (sarajich) welig tiert, zal er niets anders opzitten dan dat de stad en haar bewoners met gewelddadige hand zullen worden uitgezuiverd zoals metaal van slakken gezuiverd wordt. Een stukje perspectief wordt nog wel geboden: want daarna zal ooit – de rabbijnen zien hier een messiaanse verwijzing in - Jeruzalem als vanouds (5) een stad van gerechtigheid genoemd worden, een stad van trouw, ier tsedek kirja nèëmana. (6)
Noten
(1) Zie voor meerdere commentaren op de parasja Devariem mijn boek REIZEN DOOR DE TORA, deel 2, Van de Berg naar de Rivier, Leviticus, Numeri en Deuteronomium, Mastix Press, 2016, te bestellen bij bol.com
(2) Voor welke rampen nog meer worden herdacht zie mijn website op Tisha be-Av
(3) Volgens de midrasj was Amots, de vader van Jesaja, een broer van koning Amazia. (Talmoed Megilla 15a) De profeet was dus nauw gelieerd aan het hof. Over zijn dood bestaat een bizarre midrasj (Talmoed Jevamot 49b); hij zou door toedoen van koning Manasse (Menasjee) de marteldood zijn gestorven op grond van gezochte beschuldigingen van godslaster. Waar het boek Jeremia meteen begint met de roeping van de profeet vinden we over de roeping van Jesaja (middels een verheven visioen) pas wat vermeld in hoofdstuk 6:1 ev. Bijbelwetenschappers onderscheiden overigens nog een tweede Jesaja, die dan deutero (tweede) Jesaja wordt genoemd en die de hoofdstukken 40 tot 66 omvat tijdens de Babylonische ballingschap (de orthodoxie is het daar niet mee eens).
(4) Vgl Deut. 6:17-18 en Micha 6:8 ‘Er is jou, mens, gezegd wat goed is, en wat de Eeuwige in jou zoekt: niets anders dan het betrachten van rechtvaardigheid, liefde voor compassie en een ingetogen gaan met je God.’
(5) Volgens Rasji en Ibn Ezra slaat dit op de tijd onder de koningen David en Salomo.
(6) De slotregel van de 17e beracha van het dagelijkse achttiengebed luidt: Gezegend bent u, Eeuwige, die zijn inwoning (sjechina) terugvoert naar Tsion. Tsion verwijst ook op individuele basis naar het hart. Dan kan de tekst uit de haftara ons waarschuwen om onze routines van ons af te gooien, ons automatisch functioneren te doorbreken, ons om te keren en ons open durven te stellen. Misschien kunnen we dan een moment van presentie van de Eeuwige in ons hart verwachten.