Jesaja 54:1-55:5

Jesaja 54:1-55:5

commentaar BIJ Berésjit
- Noach
2 Heshvan 5782

Een verlaten, wanhopige vrouw

door 
Rob Cassuto

In poëtische termen wordt gesproken over een verlaten, kinderloze vrouw die (weer) in genade zal worden aangenomen door de echtgenoot, die haar ooit in boosheid heeft verstoten. De echtgenoot is de Eeuwige, maar wie is die vrouw? De algemene rabbijnse opinie is: Jeruzalem (Rasji) dan wel het volk Israël (Ibn Ezra). In vele krachtige en gepassioneerde beelden wordt bezongen hoe de Eeuwige zijn woede laat varen, haar weer tot vrouw zal nemen, haar nooit meer zal verlaten en dat het haar verder nooit meer aan iets zal ontbreken.

54:6
Je was een verlaten, wanhopige vrouw
toen de Eeuwige je terugriep.
Kan iemand de vrouw van zijn jeugd verstoten? – zegt je God.
7Ik heb je slechts een ogenblik verlaten,
maar met open armen zal ik je weer ontvangen.
8Ik verborg mijn gezicht voor je
in laaiende toorn, één ogenblik lang,
maar ik zal me weer over je ontfermen
met eeuwigdurende ​liefde.

Waarom is dit stuk van Jesaja aan de sidra Noach vastgeknoopt? Dat zit hem in de passage van het volgende vers 54:9: 

Dit (deze gelofte) is voor mij als bij de vloed van ​Noach:
zoals ik heb gezworen dat het water van ​Noach
nooit meer de aarde zou overspoelen,
zo zweer ik dat mijn toorn jou niet meer treft
en dat ik je nooit meer bedreig.

De vergelijking is duidelijk. De verwijzing is naar Ber/Gen 9:11: ‘Ik maak Mijn verbond met u, dat niet meer alle vlees door het water van een vloed zal worden uitgeroeid, en dat er geen vloed meer zal zijn om de aarde te gronde te richten’. 
Zoals de Eeuwige, na de eerste verdorven mensheid met de rampzalige vloed te hebben vernietigd, aan de enig overgebleven familie Noach heeft gezworen nooit meer de mensheid met een dergelijke catastrofe te verdelgen, zo heeft de Eeuwige eerst zijn handen van Israël afgetrokken (door het in ballingschap te laten wegvoeren), maar nu weer gezworen zich weer om het verlaten en wanhopige volk te bekommeren, als het ware een nieuw verbond sluitend (zie 55:3).

Laten we deze passages eens in een historische context plaatsen. Veel bijbelwetenschappers zijn het erover eens, dat het bijbelboek Jesaja is geschreven door minstens twee personen. Men onderscheidt een eerste Jesaja en een tweede Jesaja, die dan deutero (tweede) Jesaja wordt genoemd.
Jesaja de eerste leefde ten tijde van koning Hizkia (8e eeuw BCE) en de tweede ruim tweehonderd jaar later tegen het einde van de Babylonische ballingschap.
Deutero-Jesaja heeft de hoofdstukken 40 tot 56 voor zijn rekening genomen, zo neemt men aan (sommigen veronderstellen nog een derde Jesaja, die de laatste hoofdstukken heeft geschreven). Hij kende de wanhoop, de ellende en de heimwee van de ontheemden, die weggerukt uit hun thuisland treurden aan de oevers van de rivieren van Babylon.
Een door haar man in de steek gelaten en van haar kinderen beroofde vrouw, dat is het krachtige beeld, dat het gevoel van de profetische dichter vertolkt, een beeld dat hij al eerder heeft gebruikt (bv 49:19, 51:18-20; kende men toen nog niet de wanhoop van de man, die door zijn vrouw en kinderen is verlaten?). Maar naast de wanhoop kende hij ook het vurig verlangen naar de terugkeer naar een thuis, waar de zorgen over veiligheid en levensonderhoud voorgoed voorbij zouden zijn, sterker nog, waar de vrijheid en waardigheid van zijn volk zou zijn hersteld.
 

Dat verlangen zal zijn verhevigd door de politieke omstandigheden van die tijd; het rijk van Babel wankelde en Cyrus, de koning van de Meden en de Perzen, maakte zich klaar om Mesopotamië te veroveren.
De hoop op terugkeer naar het land en op hernieuwde welvaart vertaalt zich in het beeld van de verstoten vrouw die in haar positie als geliefde echtgenote wordt teruggenomen. We herkennen de situatie van de Judeeërs aan de Eufraat en de Tigris van toen als archetypische situatie van vluchtelingen en bannelingen van alle tijden en zeker ook van nu.
Ik laat graag aan de lezer over om actuele voorbeelden voor ogen te halen. 

Het hartstochtelijk verlangen van de profeet schetst een ideaalsituatie van welvaart, bestendigheid, onkwetsbaarheid van de bruid, die utopisch of zelfs messiaans aandoet.
Heeft hij een messiaans Jeruzalem in gedachten als hij dicht?

2Ik maak je torens van ​robijn,
je ​poorten​ van ​beril,
je ​muren​ van kostbare edelstenen.

Refereert hij aan een messiaanse tijd als hij roept?

551Hierheen! Hier is water,
voor ieder die dorst heeft.
Kom, ook al heb je geen ​geld.
Koop hier je voedsel en eet.
Kom, koop voedsel zonder ​geld,
koop ​wijn​ en melk zonder betaling.

Deze utopie van soliditeit en solidariteit krijg je niet cadeau, Jeruzalem zal wel moeten luisteren naar de stem van de Eeuwige:

Luister aandachtig naar mij,
en je zult ruimschoots te eten hebben
en genieten van een overvloedig maal.
Leen mij je oor en kom bij mij,
luister, en je zult leven.

Wat is dat luisteren? Het is Tora in ruime zin, onderricht in de zin van de Jesaja van hoofdstuk 1: 18.17: ‘Vermijd alle kwaad en leer goed te doen. Zoek het recht, houd tirannen in toom, bied wezen bescherming, sta ​weduwen​ bij’.
De terugkeer van (een deel van) de ballingen naar Judea heeft inderdaad plaatsgevonden – met goedkeuring en met materiële steun van Cyrus – maar de realisering van een messiaanse samenleving is niet geschied. De verheven en toch aardse beelden in deze verzen vermogen nog steeds een snaar te raken in ons gemoed, dat verlangt naar uitbanning van uitbuiting, corruptie, honger, armoede en omarming van compassie en gerechtigheid in deze wereld.

De traditie ziet Jeruzalem ook op allegorische wijze. Je kan Jeruzalem, (of Tsion) zien als de heilige plek die in iedere Jood, c.q. in ieder mens, in principe is te vinden. Een plek, die geheven is boven de alledaagse zorgen en wanen, boven de tijd/ruimte, een plek waar de ziel zich even verbonden en verzoend kan weten. (1)

Op dat niveau van uitleg is de terugkeer naar Jeruzalem de terugkeer naar die heilige plek, onze essentie, ons beste weten omtrent het goede, onze ziel, die we eens in de hectische rat race van de wereld hebben verlaten. Dan slaat de vertroosting van de verzen 54:7,8 niet zozeer op de geschiedenis van Israël, waar de Eeuwige zijn gezicht (presentie) meermalen voor meer dan een ogenblik heeft verborgen (en nog steeds verborgen houdt?), maar vooral op onze individuele weg van bewustwording, de weg van de banneling die thuiskomt.

Ik heb je slechts een ogenblik verlaten,
maar met open armen zal ik je weer ontvangen.
Ik verborg mijn gezicht voor je
in laaiende toorn, één ogenblik lang,
maar ik zal me weer over je ontfermen
met eeuwigdurende ​liefde

noot

(1) In de kabbala wordt Jeruzalem veelal geassocieerd met de sefira Malchoet.

©2023 Stichting PaRDeS | Privacy | Disclaimer
envelopephoneclockmagnifiercrossmenuarrow-right