De parasja Nitsaviem wordt in de meeste (niet-schrikkel)jaren tezamen met de parasja Wajelech 1 gelezen. Wij gaan naar het begin van de parasja Nitsaviem.
Mozes roept het hele volk nog één keer bijeen voor een laatste onderwijzing en een laatste aansporing zich aan de gegeven voorschriften te houden. Bijna vier decennia na het eerste verbond bij de heilige berg Sinaï, staan de Israëlieten, zoals Mozes het uitdrukt, ‘voor het aangezicht van de Eeuwige' om het verbond met de Eeuwige te vernieuwen. Nadat de oude leider nog eens de zegen en de vloek aan het volk heeft voorgehouden met sprekende beelden van ballingschap en uiteindelijke terugkeer, verkondigt hij dat zijn onderwijzing aards, concreet en praktisch is en (30:12 ev HSV) ‘niet in de hemel, zodat u zou kunnen zeggen: Wie zal voor ons naar de hemel opstijgen om het voor ons te halen en ons te laten horen, zodat wij het kunnen doen? Het is ook niet aan de overzijde van de zee, zodat u zou kunnen zeggen: Wie zal voor ons oversteken naar de overzijde van de zee om het voor ons te halen en het ons te laten horen, zodat wij het kunnen doen? Want dit woord is heel dicht bij u, in uw mond en in uw hart, om het te doen. Zie, ik heb u heden het leven en het goede voorgehouden, maar ook de dood en het kwade.'
De tekst onderstreept nog eens, dat de Tora voor iedereen is bedoeld, van hoog tot laag, en noemt expliciet: de stamhoofden, de oudsten en de beambten, alle mannen van Israël, de kleine kinderen, de vrouwen, en de inwonende vreemdeling, en ook de houthakker en de waterputter 2.
Een geschiedenis van commitments
Ook na de dood van Mozes moet telkens de onderwijzing weer opnieuw in herinnering worden gebracht, vaak na jaren van verval en ellende. Steeds moet opnieuw een commitment worden gemaakt.
Aan het eind van zijn lange leven verzamelde Jozua nogmaals alle stammen van Israël in Sichem (Sjchem) en stak daar zijn zwanenzang af, die sterk doet denken aan de woorden van Mozes. Ook dan komt aan het slot weer een hernieuwde sluiting van het verbond, een hernieuwd commitment (Joz 25:25).
Een lange periode brak aan waarin de woorden van de Tora langzaam uit de herinnering wegzakten, tot tijdens de regering van koning Josia (plm. 700 BCE) bij de restauratie van de tempel een boekrol werd gevonden, waarvan bijbelwetenschappers vermoeden, dat dat wel eens dit boek Devariem/Deuteronomium kon zijn of een allereerste versie daarvan. De vrome koning liet zich het boek voorlezen, schrok en voerde een grondige zuivering door. Ook toen werden alle bewoners van het koninkrijk Juda bijeengeroepen. En weer opnieuw werd er een voorlezing gehouden en wederom een verbond gesloten (2 Kon 23).
Weer gingen vele eeuwen van verwaarlozing en vergeten voorbij, ondanks de vermanende woorden van de profeten. De eerste ballingschap vond plaats. Tijdens die Babylonische ballingschap ontrukten geleerden de voorschriften van Mozes weer aan de vergetelheid. Een van hen, Ezra de schrijver (plm. 450 BCE), componeerde na zijn terugkeer naar Judea uit de overgeleverde teksten de Tora zoals wij hem kennen. Toen hij en zijn helpers klaar waren organiseerde hij een plechtige publieke voorlezing. Het weer in Judea teruggekeerde volk verzamelde zich als één man op een plein in Jeruzalem. Vanaf een hoog spreekgestoelte las Ezra als een tweede Mozes uit de Tora voor aan de voor hem staande eerbiedig luisterende menigte. Specialisten legden ter plekke de oude teksten uit. Ze worden met name genoemd in het boek Nehemia (Nechemja) hfdst. 8: ‘Jesua, Bani, Serebja, Jamin, Akkub, Sabbethai, Hodia, Maäseja, Kelita, Azaria, Jozabad, Hanan, Pelaja (…) lazen uit het boek voor, uit de wet van God, gaven uitleg 3 en verklaarden de betekenis, zodat men de voorlezing begreep.' We zien hier de allereerste manifestatie van een lange Joodse traditie van interpretatie. Misschien mogen we deze mannen de voorlopers noemen van de latere farizeeën (peroesjiem), de pioniers van de rabbijnse bijbeluitleg.
Over een paar dagen begint een nieuw Joods jaar, 5784, en nemen de hoge feestdagen een aanvang. Op Rosj Hasjana worden de woorden van de parasja Nitsaviem weer gelezen. Als we samen in de diensten van de Hoge Feestdagen zoals Mozes het uitdrukte ‘voor het aangezicht van de Eeuwige' staan, is er misschien iets merkbaar van de oorspronkelijke ontroering. Naar ik van harte hoop komt er na de zelfbezinning over het afgelopen jaar ruimte voor een hernieuwd commitment om een beter mens te zijn, ieder voor zichzelf, de ander en de wereld.
Alvast een sjana tova emetoeka gewenst.
Noten
1. Verschillende andere commentaren op Nitsaviem en Wajelech zijn te vinden in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA , deel 2 Leviticus, Numeri en Deuteronomium, en op mijn website
2. De waterputters en de houthakkers komen ook voor in het boek Jozua (9:27): De naburige Hivvieten hadden Jozua misleid door uit angst voor het geweld van de Israëlieten zich voor te doen als van verre gekomen bedelaars, die aansluiting bij het volk zochten. Toen het bedrog uitkwam, werden ze toch niet omgebracht, maar maakte Jozua hen toen houthakkers en waterputters voor de gemeenschap.
3. Er staat meporasj, wat ook wordt vertaald als: ‘vertaalden'; vermoedelijk spraken de Judeeërs niet meer het oude Hebreeuws, maar Aramees.
Herzien september 2023