Numeri 8:1-12:15
In de parasja Behaälotecha is er even een ideale situatie van harmonie. De tabernakel is ingewijd en de priester- en levietendienst georganiseerd. Het kampement is geordend, iedere stam heeft zijn plaats. Tijd om op te breken en verder te gaan. Een imposante karavaan zet zich in beweging, de twaalf stammen, te midden van hen de levieten, die de tabernakel dragen en de daarbij behorende heilige voorwerpen, een onafzienbare processie van honderdduizenden voortrekkers, al snel aanlandend in de woestijn Paran. Tijdens die tocht passeren een aantal opmerkelijke incidenten, waarvan we er een wat nader beschouwen 1
Het duurt niet lang, of de ontberingen van de tocht doen zich gelden en het volk begint te klagen tot ongenoegen van de Eeuwige. Vuur vernietigt de randen van het kamp en dankzij gebed van Mosjee dooft het uit. Maar het geklaag dooft niet uit. Nieuw protest begint bij het gepeupel (zoals Dasberg ‘ha-amsfoet' vertaalt), waarmee volgens Rasji de met Israël meetrekkende massa wordt bedoeld. 2
Die massa steekt de ‘Benee Jisrael' aan en zo heft het volk er een groot gejammer aan; de eentonigheid van het manna wordt de mensen te veel en een grote begeerte naar vlees, vis, augurken, watermeloenen, prei en uien overvalt hen. Zo klagen de families, ‘ieder aan de ingang van zijn tent' en weer ontsteekt een goddelijke toorn.
Dat veroorzaakt bij Mosjee misschien een van de grootste crises in de uitvoering van zijn leiderschap. Hij staat op het punt het bijltje erbij neer te gooien: Num. 11:14 ‘Ik alleen kan al dit volk niet dragen, want het is mij te zwaar. 15 En als U mij zo wilt behandelen, dood mij dan toch meteen, als ik genade in Uw ogen gevonden heb, en laat mij mijn onheil niet aanzien!'
Al eerder heeft Mosjee vele noodsituaties doorstaan. Al eerder heeft het volk gemord om water en even daarna terugverlangd naar de vleespotten van Egypte en steeds werden oplossingen in de vorm van bronnen en manna gevonden door positieve tussenkomst van de leider. (Ex. 15 en 16). Al eerder wist Mosjee de goddelijke woede te transformeren in de grote crisis van het gouden kalf. Ook toen bracht Mosjee zijn leven in het geding toen hij smeekte (Ex. 32:30): ‘Nu dan, of U toch hun zonden wilde vergeven! Maar indien niet, schrap mij alstublieft uit Uw boek, dat U geschreven hebt’. Hoe verschillend van de huidige woorden klinkt daar de moedige inzet van Mosjee. Nu voelt de leider zich in de steek gelaten; hij twijfelt aan zijn eigen capaciteiten en in zijn samenspraak met de Eeuwige klinken bittere woorden: (HSV) Ex. 12:11: ‘Waarom hebt U Uw dienaar kwaad gedaan en waarom heb ik geen genade gevonden in Uw ogen, dat U de last van heel dit volk op mij legt? 12 Ben ík soms zwanger geweest van heel dit volk? Of heb ík het gebaard, zodat U tegen mij zou kunnen zeggen: Draag het in uw schoot, zoals een verzorger een zuigeling draagt, naar het land dat U hun vaderen gezworen hebt? (…)! 14 Ik alleen kan al dit volk niet dragen, want het is mij te zwaar. 15 En als U mij zo wilt behandelen, dood mij dan toch meteen, als ik genade in Uw ogen gevonden heb, en laat mij mijn onheil niet aanzien.'
Deze woorden brengen de figuur van Mosjee zo veel dichterbij dan allerlei andere helden uit sagen en legenden, we zien een mens in zijn ontwikkeling. De bijna bovenmenselijke vastberadenheid van de leider en zijn rotsvast vertrouwen in het begin krijgt te maken met vertwijfeling.
Op zich begrijpelijk, omdat het gejammer van het volk weer opklinkt nadat er al zoveel goeds is gebeurd aan spirituele manifestatie, ordening, organisatie en heiliging. Nauwelijks zijn ze op weg, de ‘benee Jisrael', of er blijkt in hun mentaliteit niets veranderd.
De Eeuwige gaat niet mee in de klacht van de radeloze leidsman, maar reageert ‘tacheles’ op het inhoudelijk probleem: ‘(HSV) Verzamel voor Mij zeventig mannen uit de oudsten van Israël, van wie u weet dat zij de oudsten van het volk zijn en de beambten ervan. U moet hen bij de tent van ontmoeting brengen en zij moeten daar bij u gaan staan. 17 Dan zal Ik neerdalen en daar met u spreken. En van de Geest Die op u is, zal Ik een deel afzonderen en op hen leggen. Zij zullen samen met u de last van dit volk dragen, zodat u die niet alleen zelf hoeft te dragen .‘ 3
Nu gaat het er vooral om een radicale mentaliteitsomslag en een geheel nieuw elan te wekken bij de zeventig vooraanstaande mannen van het volk. De toespraak, die de tot dan uit het veld geslagen voorman tot de zeventig oudsten heeft gehouden moet van een adembenemende kracht en indringendheid zijn geweest. Een nieuwe bezieling stroomde in Mosjee in, die hij vervolgens aan zijn toehoorders wist over te brengen. Moet ik denken aan historische toespraken zoals die van Churchill in 1940 (‘bloed zweet en tranen') of die van Martin Luther King in 1963 (‘I have a dream')? In ieder geval wist Mosjee aan zijn toehoorders in die mate een nieuwe geest – een ‘enthousiasme' - over te brengen, dat zij zelfs een korte tijd ‘als profeten optraden' en daarna niet meer; maar men mag verwachten, dat ze iets van die nieuwe bezieling ook weer aan anderen konden overbrengen. Misschien is dat wel een van de meest typerende kenmerken van leiderschap: dat je in het meest uitzichtloze moment van verlorenheid de opening kan vinden, waardoor nieuwe moed en enthousiasme kan instromen en uitgedeeld kan worden aan wie daarin afhankelijk van je zijn. 4
Noten
1.In deze parasja gebeurt er veel. In mijn boek REIZEN DOOR DE TORA, deel 2 , heb ik verschillende andere aspecten van de parasja Beha'alotcha behandeld.
2. Ex. 12: 37, ‘De Israëlieten trokken te voet van Rameses naar Sukkot; hun aantal bedroeg ongeveer zeshonderdduizend, vrouwen en kinderen niet meegerekend, terwijl er bovendien een grote groep mensen van allerlei herkomst met hen meetrok’.
3. Deze ingeving van de Eeuwige doet denken aan het advies van Mosjee's schoonvader Jitro van twee jaar eerder aan zijn tot solisme neigende schoonzoon: (Ex. 18:19): ‘ Wat je doet, is niet goed. 18 Je zult er zeker aan bezwijken, zowel jij als dit volk dat bij je is, want dit is te zwaar voor je. Je kunt dit niet alleen doen.' Dat leidde destijds tot een vruchtbare delegatie van taken.
4. Eldad en Medad profeteerden ook (11:26), hoewel ze niet aanwezig waren in de bijeenkomst van de zeventig oudsten en Josjoea waarschuwde Mosjee tegen deze ‘ongeautoriseerde' profeten, die achtergebleven waren in het kamp. Maar Mosjee keurde hen alsnog goed. Waarom? De midrash zegt: oorspronkelijk waren uit iedere stam 6 oudsten gekozen, dat maakt 72. Maar de Eeuwige had 70 verordonneerd. Eldad en Medad boden daarom aan om niet mee te gaan naar deze belangrijke bijeenkomst. Ze offerden deze eer op in het algemeen belang. Vandaar dat ze alsnog beloond werden met een profetische gave, maar dan niet voor een kort tijdje, maar zoals de Talmoed veronderstelt duurzaam. Een ander commentaar van mij gaat uitgebreider in op Eldad en Medad.
RC juni 2022