Parasja Ki Tavo

Parasja Ki Tavo

commentaar BIJ Dewarim
- Ki Tawo
20 Elul 5782

Een Egyptische erfenis?

door 
Rob Cassuto

Devariem  26:1–29:8

Opgedragen aan Rachel Reedijk z.l. die haar liefde voor de Egyptische cultuur en religie combineerde met haar Jodendom

De parasja Ki Tavo 1  bevat de lange reeks afgrijselijke vervloekingen, die over Israël zullen komen, als het volk niet naar de stem van de Eeuwige en zijn voorschriften luistert. We zouden bijna vergeten, dat de parasja ook essentiële zegeningen bevat (28:1-15) en eigenlijk heel feestelijk begint met de ceremoniële aanbieding van de eerste opbrengsten van het land aan de tempel te Jeruzalem (26:1 ev).

De ‘widoej bikoeriem’

Laten we dat eens even lezen.
26: 1  (NBV) En wanneer u in het land komt dat de Eeuwige, uw God, u als erfelijk bezit geeft, en u dat in bezit neemt en erin woont, moet het zó zijn dat u van de eerstelingen neemt van alle vruchten van het land, die u binnenhaalt van uw land, dat de Eeuwige, uw God, u geeft; en u moet die in een korf leggen en naar de plaats gaan die de Eeuwige, uw God, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen.  (dat is dus Jeruzalem)
Na het overhandigen van de korven met fruit aan de priesters bij de tempel  moest de overhandiger zeggen, de zg. widoej bikoeriem (Dev. 26:4-11):  ‘Mijn vader was een zwervende Arameeër. Hij trok naar Egypte en woonde daar als vreemdeling met een handvol mensen, maar ze groeiden uit tot een zeer groot en machtig volk. 6 De Egyptenaren begonnen ons slecht te behandelen: ze onderdrukten ons en dwongen ons tot slavenarbeid. 7 Toen klaagden we de Eeuwige, de God van onze voorouders, onze nood. Hij hoorde ons hulpgeroep en zag ons ellendig slavenbestaan. 8 En de Eeuwige bevrijdde ons uit Egypte, met sterke hand en opgeheven arm, op angstaanjagende wijze, met tekenen en wonderen. 9 Hij bracht ons hierheen en gaf ons dit land, dat overvloeit van melk en honing. 10 Eeuwige, hierbij breng ik u de eerste opbrengst van het land dat u me gegeven hebt.'
Daarna volgde een feestelijke maaltijd.

De bevrijding uit Egyptische slavernij herdenken

Deze formule, de widoei bikoeriem, is eigenlijk heel bijzonder.
Het is één van de vele reminders, die in Devariem en in de Tora in zijn geheel zijn ingebouwd om het volk van Israël te herinneren aan zijn afkomst van onderdrukking naar bevrijding en zijn roeping tot een samenleving, die geordend is naar principes van gerechtigheid, omzien naar de ander, gastvrijheid en compassie, zoals geschreven en geopenbaard in de woorden van de Ene.
In de Tora, de liturgie, de pelgrimsfeesten Pesach, Sjavoeot en Soekot en in het dagelijks gebed zijn die reminders ingebouwd. Je zou kunnen zeggen, het Jodendom zit qua mnemotechniek goed in elkaar. Steeds wordt gemaand het slavenverleden in Egypte en de daarna verworven vrijheid niet te vergeten en in te vullen met het naleven van de gegeven voorschriften.
De widoej bikoeriem wordt nog steeds uitgesproken. Dit kernachtige narratief vorm het centrale gedeelte van de Hagada, het ‘routeboek' met teksten en liederen, dat de jaarlijkse rituele Pesachmaaltijd, de Seider, begeleidt en waarin de slavernij en de bevrijding daaruit in iedere generatie herdacht wordt.
Tijdens die maaltijd en in de Hagada staat Egypte voor alles wat onderdrukt, wat tot slaaf maakt; het verleden, maar ook het heden passeert de revue en de maaltijdgenoten passeren de tijd vaak in drukke discussies over vrijheid en onderdrukking in de wereld of over het ‘Egypte' in het eigen leven. Dat is goed en we mogen spreken over een waardevolle traditie.

De rol van Egypte in de Israëlitische geschiedenis

Maar laten we eens wat historischer naar dat Egypte kijken. Welgeteld 537 bijbelverzen vermelden het woord Egypte. Dat moet duiden op een intense relatie. Dat doet vermoeden hoezeer er een haat-liefde bestaat tussen Israël en Egypte. Egypte is meer dan alleen de meedogenloze onderdrukker geweest. Het land is van oudsher een toevluchtsoord in tijden van nood geweest.
Alle drie de patriarchen hebben er gastvrijheid genoten in tijden van hongersnood, last but not least Jacob, die er zijn nageslacht tot een talrijk volk zag uitgroeien, dat lange tijd en voorspoedig leefde in de Nijldelta. Een keerpunt was toen - na vele jaren - er een periode van onderdrukking en dwangarbeid aanbrak. Dat niet alleen de herinnering aan de onderdrukking door de Egyptenaren geboden is, maar dat ook hun gastvrijheid van ooit een rol speelt in de mitsvot, vinden we terug in het gebod om de Egyptenaar niet te verafschuwen, (Devariem 23:8, 9), ‘Want jullie hebben als vreemdeling in hun land gewoond'. Ook de profeet Jeremia heeft het laatste deel van zijn leven toevlucht gevonden in Egypte. In de tijd van het Hellenisme, de eeuwen voor de christelijke jaartelling, hebben invloedrijke Joodse gemeenschappen in Egypte gewoond, met name in Alexandrië.

We kunnen ons afvragen, hebben die vierhonderd jaar, die de Tora aangeeft dat het verblijf in Egypte duurde, helemaal geen indruk achter gelaten op de opvattingen en de cultuur van de Israëlieten?
Vele schrijvers uit de klassieke oudheid gaan zover, dat ze beweren, dat de Joden uit Egypte stammen. Vaak gaat dit al gepaard met een flinke scheut afkeer, zeg maar antisemitisme. Het zijn vaak mengsels van flarden vervormde waarheid en verzinsels, een compilatie is te vinden bij de Latijnse schrijver Tacitus (plm. 100 CE). Deze baseert zich deels op de geschiedschrijver Manetho (plm. 250 BCE), die melding maakt van een leger lepraleiders, die onder leiding van ene ‘Moses' na allerlei gewelddadigheden - vernietiging van tempels, slachten van heilige dieren, ombrengen van priesters - het land verlaten richting Jeruzalem. De Joodse historicus Josephus (plm. 100 CE) heeft genoeg van al die lasterlijke sprookjes en schrijft een lang pamflet om die verhalen te ontzenuwen, ‘contra Apionem'.
Een minder smadelijk verslag dan Tacitus en anderen geven, verstrekt de geograficus en historicus Strabo (plm. 20 CE): ‘Een Egyptische priester genaamd Moses, die een deel van het land Neder Egypte bezat had ongenoegen over de gevestigde instellingen daar en verliet het land. Hij kwam naar Judea met een grote schare mensen, die de Godheid vereerde. Hij verklaarde en onderwees, dat de Egyptenaren en Afrikanen er verkeerde opvattingen op na hielden'.
Wat al die schrijvers, antisemitisch of niet, signaleren, is dat het gaat om een rebelse beweging, die zich afzet tegen de mainstream. Veel van hen valt het op dat de gebruiken van de Israëlieten juist omgekeerd zijn aan die van de Egyptenaren: ze offeren dieren, die de Egyptenaren voor heilig houden en ze verbieden afbeeldingen van de goden.
Hebben dus de Israëlieten juist helemaal niks van die Egyptenaren overgenomen?

Misschien niet het polytheïsme met zijn pantheïstische inslag. In die zin is het Jodendom wat wel een ‘tegenreligie' wordt genoemd. Maar misschien wel twee andere zaken: het monotheïsme en het ethisch appel.
Het monotheïsme, hoe kan dat? Wel, dat kan zijn gelopen via die uitzonderlijke periode, waarin voor amper twee decennia de ambitieuze farao Achnaton alle goden en gebruiken afschafte en het monotheïsme van de enige god, de zonnegod Ra, afkondigde en doorvoerde. Sigmund Freud was ook hevig geïnteresseerd in het ontstaan van het monotheïsme. Hij haakte in op wat Strabo had beweerd en kwam met een geruchtmakende stelling; ook hij zei: Mozes was een Egyptische priester en wel eentje in dienst van Achnatons Zonnegod. Nadat de opvolgers van Achnaton de oude orde weer hadden hersteld, bracht de missionaire priester Mozes dit nieuwe monotheïstische geloof over op dat volk in de delta. Provocerend en bestrijdbaar (elders gaan we hier veel verder op in) 2.

Maar wat in ieder geval heel goed mogelijk is, is het volgende. Een belangrijk concept in de Egyptische religie was Maät, een begrip dat geassocieerd werd met evenwicht in natuur en samenleving, met balans en gerechtigheid. Het werd soms wel eens afgebeeld als een vrouwelijke gestalte, maar deze werd niet als een aparte god vereerd.
Of Mozes nu een Egyptische priester was of een hogelijk geassimileerde Hebreeër aan het faraonische hof, wellicht heeft hij het begrip gerechtigheid meegenomen en – al dan niet gestimuleerd door Achnatons monotheïstische ideeën – teruggehoord in de hem geopenbaarde Ene God. De op zich tamelijk ‘seculiere' Maät werd nu ingepast in een divine context en daardoor krachtig ‘geautoriseerd' en geoperationaliseerd in de bekende ethische geboden van het ons bekende Jodendom.
Hierbij moeten we het even laten, u misschien in verwarring achterlatend.

Noten

1. Vele andere aspecten van deze parasja heb ik belicht in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA , deel 2 en op mijn website www.robcassuto.com 2.  Sigmund Freud, Mozes en het Monotheïsme, 1939.
Mijn lezing over Freuds boek, toetsing van zijn stellingen – waaronder ook de beruchte ‘moord op Mozes' – en de rol van het boek in de context van Freuds leven is hier te lezen.

Geraadpleegde literatuur:
Josephus, Contra Apionem. Against Apion
Tacitus, Histories 5.2-5
Strabo III:35
Jan Assmann, From Akhenaten to Moses, Ancient Egypt and Religious Change, 2014

Archives

©2023 Stichting PaRDeS | Privacy | Disclaimer
envelopephoneclockmagnifiercrossmenuarrow-right