Parasja Metsora

Parasja Metsora

commentaar BIJ Wajikra
- Metsora
7 Nisan 5782

Terugkeer naar heling en heelheid

door 
Rabbijn Ted Falcon

Dit is de week van Sjabbat haGadol, de "Grote Sjabbat" die elk jaar voorafgaat aan Pesach. Bij onze voorbereidingen voor de reis uit Mitsrajiem - historisch gezien het Egypte van onze slavernij in de oudheid en als midrasj, de plekken van stagnatie in onze hedendaagse vormen van slavernij - komen we beslist oog in oog te staan met onze eigen onreinheid. Misschien zijn we de grotere bedoelingen van ons leven uit het oog verloren; misschien hebben we de toewijding verwaarloosd die ooit onze relaties bezielde; of misschien zijn we de diepere aard van ons eigen wezen vergeten. Elk jaar worden we opgeroepen om te onderzoeken op welke manieren we vast zijn komen te zitten in ons leven. Elk jaar worden we uitgedaagd om onze viering van Pesach te gebruiken als rituelen waardoor we voorbij onze huidige staat van vastzitten kunnen komen.

In de sidra van vorige week, Tazria, leerden we dat de metsora (melaatse) met zijn tzara'at (huidvraat) uit de gemeenschap verwijderd moest worden: "Als onreine moet hij apart wonen en buiten het kamp verblijven." (Wajikra/Leviticus 13:46)
Ziekte onderscheidt ons vaak, en wanneer een ziekte voortduurt, groeit onze afstand tot anderen. In ons isolement bepaalt onze ziekte vaak wie wij zijn. Deze ervaring van gescheidenheid van anderen weerspiegelt ook een vervreemding van onszelf. Wanneer we merken dat we worden bepaald door onze problemen, zijn we de diepere dimensies van ons wezen al vergeten.

De sidra van deze week spreekt over onze opkomst uit dat isolement en beschrijft rituelen van terugkeer en reïntegratie. We komen naar buiten als een ander mens en het is van belang dat die veranderingen opgemerkt en geaccepteerd worden door onze gemeenschap en door onszelf. Wanneer we opnieuw worden geïntegreerd in onze gemeenschap, kan de diepere genezing plaatsvinden.

De Sfat Emet (Rabbi Juda Leib Alter van Ger, 1847-1905) suggereert dat de sidra Metsora begint met de woorden "Dit zijn de voorschriften die van toepassing zijn wanneer iemand die door huidvraat getroffen is, weer rein kan worden verklaard, " (Wajikra 14: 2) om ons een ​​belangrijke les te leren over ziekte en slavernij. De woorden die hier vertaald zijn als "voorschriften die van toepassing zijn wanneer iemand die door huidvraat getroffen is" zijn Torat hametsora, letterlijk, "de Tora (Leer) van de melaatse": "want zijn Tora is dat hij ver weg wordt gezonden." (Sfat Emet 3:141) 
Tora kan ook worden vertaald als een weg, wat betekent dat zowel onze ziekten als onze problemen zelf deel uitmaken van de genezing. Wat volgens ons de vloek van onze huidige realiteit is, kan in feite ook de diepe lering, de Tora, bevatten die we het meest nodig hebben.

Wanneer de tzara'at is genezen en degene die wordt geïdentificeerd als een metsora klaar is om de gemeenschap weer binnen te gaan, biedt de Tora een verrassend uitgebreide procedure. We zullen ons concentreren op het eerste van die rituelen, waarbij twee vogels betrokken zijn. (Wajikra 14:4-7)

Bij dit ritueel wordt één vogel geslacht, en zijn bloed wordt opgevangen in een kom majiem chajiem, 'levend water'. De levende vogel wordt samen met cederhout, karmozijnrood materiaal en hysop in het bloed en levend water gedompeld en vervolgens losgelaten.

De Sfat Emet suggereert dat de vogels boeten voor twee zonden: de zonde van ijdel geklets en de zonde van kwaad spreken. Hij merkt dan op dat de vogel die wordt vrijgelaten, bedoeld is "om de mond en tong voor te bereiden om woorden van de Tora te spreken." (Sfat Emet 3:143)

We zouden het ook zo kunnen interpreteren dat de vogels twee identiteiten symboliseren. De ene vogel vertegenwoordigt het einde van een ziekte en de andere vertegenwoordigt het begin van een nieuw gevoel van heelheid en welzijn. De gedode vogel neemt de identiteit aan van de zieke persoon, die bepaald werd door een bepaald probleem. Het bloed vertegenwoordigt de energie van het geloof dat die identiteit ondersteunt. Als die energie eenmaal weg is, wordt de oude identiteit niet meer ondersteund. Tijdens het ritueel neemt de nieuwe identiteit, de levende vogel, de energie van het geloof aan. Deze nieuwe identiteit van welzijn, van heelheid, wordt dan de wereld in gestuurd, net wanneer de voormalige 'melaatse' op het punt staat opnieuw de gemeenschap binnen te gaan.

Aan het einde van dit oude ritueel komt de voormalige metsora het kamp binnen, maar blijft zeven dagen buiten zijn woning. Dit herinnert ons eraan dat het tijd kost om de wereld opnieuw te betreden na het isolement van ziekte: het kost tijd om je aan te passen aan een nieuwe identiteit. De offers die aan het einde van de zeven dagen worden gebracht, dienen om het individu in het openbaar aan zijn gemeenschap voor te stellen: hij wordt verwelkomd als een 'nieuwe' persoon.

De tekst spreekt dan over de tzara'at die onze huizen kan aantasten. Rasji merkt op dat de plaag van  tzara'at verschijnt om ons te helpen de schat te vinden die door de Kanaänieten in de muren van hun huizen verborgen is. Aan de andere kant waarschuwt de Sfat Emet ons dat, aangezien onze huizen zowel destructieve als heilige energieën kunnen bevatten, "we het licht van heiligheid in al onze bezittingen moeten brengen." De plaag van  tzara'at die op onze huizen kan vallen, herinnert ons eraan dat zelfs "in de meest lichamelijke voorwerpen vonken van de grootste heiligheid schuil gaan." (Sfat Emet 3:139).

Het is onze taak om die heiligheid in ons lichaam, in onze geest en in ons huis te eren.

Archives

©2023 Stichting PaRDeS | Privacy | Disclaimer
envelopephoneclockmagnifiercrossmenuarrow-right