Parasja Sjemot

Parasja Sjemot

commentaar BIJ Sjemot
19 Tevet 5782

De zich steeds ontwikkelende naam van God

door 
Rabbi Jordan D. Cohen

Sjemot 1:1-6:1,

Maar Mosjè zei: ‘Stel dat ik naar de Israëlieten ga en tegen hen zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen: “Wat is de naam van die God?” Wat moet ik dan zeggen?’ Toen antwoordde God hem: Èhejè asjèr Èhejè - ‘Ik ben die er zijn zal.’ Zeg daarom tegen de Israëlieten: “IK ZAL ER ZIJN heeft mij naar u toe gestuurd.”’ 

(Sjemot [Exodus] 3:13-14)

Dit is echt een van de opmerkelijkste passages in de hele Tora, waarin God Zijn wezen openbaart aan Mosjè en via hem ook aan Israël en de wereld. Bij het brandende braambos waar Mosjè zijn eerste oproep ontvangt om zich in dienst van God te stellen, vraagt Mosjè Hem hoe hij naar Hem moet verwijzen als hij tot het volk spreekt. God reageert met een antwoord dat niet alleen op zeer veel verschillende niveaus kan worden begrepen, maar dat ook een buitengewoon besef van de diepgang van de Hebreeuwse taal toont.

In antwoord op de vraag over de naam, antwoordt God, Èhejè asjèr Èhejè. Deze zin wordt algemeen vertaald met “Ik Ben Die Ik Ben,” maar dat is niet correct [in de Nieuwe Bijbelvertaling: ‘Ik ben die er zijn zal’, zie boven]. De uitdrukking Èhejè is een eerste persoon toekomende tijd van het werkwoord “zijn”. Daarom betekent Èhejè asjèr Èhejè letterlijker zoiets als “Ik zal zijn die ik zal zijn” of “ik zal zijn die je zult leren kennen dat ik ben.” In zijn commentaar brengt rabbijn Jaäkov Mosjè Chieja deze notie van het steeds beter kennen van God met het voortschrijden van de tijd heel mooi tot uiting. Èhejè asjèr Èhejè duidt op een ontluikende kennis van God, die geleidelijk aan Israël zal worden geopenbaard door hun ervaring met en het ervaren van God. Het komt er op neer dat als Mosjè God vraagt: “Wie bent U?” God antwoordt: “Wacht maar af!” 

Vermoedelijk stelt deze naam de Israëlieten niet tevreden omdat, na het meer dan 300 jaar wonen in het afgodische Egyptische milieu, zij zich waarschijnlijk meer op hun gemak zouden voelen met een god die zij konden identificeren met een eigennaam. Desondanks dient dit antwoord er zonder meer toe om de Israëlieten een sterk gevoel van hoop te geven. Èhejè asjèr Èhejè suggereert dat er een toekomst met God zal zijn en dat Hij niet van plan is hen slechts de woestijn in te sturen om hen daarna daar in de steek te laten. De verlossing [uit Egypte] is pas het begin van hun relatie met God. Zoals Rabbi Chieja impliceert, het zal van daar uit alleen maar steeds beter worden.

Ik ben van mening dat de idee van een doorgaande openbaring een grote aantrekkingskracht heeft, speciaal voor mensen die een scherp gevoel voor de eigen geschiedenis hebben en die gewend zijn te denken in de lijn van een traditie van uitleg van teksten. Het feit dat wij in elke generatie en op elk tijdstip opnieuw God kunnen leren kennen en begrijpen, betekent dat Hij en Zijn onderricht werkelijk eeuwig zijn en, misschien nog belangrijker, zij zijn relevant in elk tijdperk. Het zou erg moeilijk zijn om God te beschouwen als een bekende, eindige kracht waar elke opeenvolgende generatie aan refereert op precies dezelfde manier ondanks de eigentijdse ervaringen. Mensen zijn niet onveranderlijk, en zeker is de wijze waarop wij naar hen verwijzen niet statisch, dus waarom zouden wij moeten verwachten dat God wel onveranderlijk is? Het in stand houden van een relatie met God is net als al de andere belangrijke relaties die wij koesteren in ons leven: als de relatie goed en gezond is zal hij groeien en zich ontwikkelen en zich met de tijd steeds verder verdiepen. 

Daarom bevat het gebruik in de Tora van de formulering Èhejè asjèr Èhejè zo’n buitengewoon inzicht. Zij vertegenwoordigt niet slechts een beeld van God dat boven beeldvorming, boven de antropomorfische grenzen van onze taal en de metaforische vormen van ons begrip verheven is, maar zij bevordert een kennis van God die onderhevig is aan ontwikkeling en vooruitgang. We leren God kennen door onze eigen ervaringen van God, niet door middel van een of andere vooraf gevormde naam of beeld. 

Het Hebreeuws is een taal waarin het onmogelijk is geslachtsneutrale formuleringen te vinden voor werkwoorden, behalve als er gebruik wordt gemaakt van de eerste persoon enkelvoud of meervoud. Om deze reden geniet ik bijzonder van het feit dat door het kiezen van de eerste persoon in de toekomende tijd van het werkwoord, de naam van God wordt aangegeven in de enige vorm die werkelijk onzijdig is. God is niet mannelijk of vrouwelijk, vader of moeder, koning of koningin, edelman of lady. God bezit geslacht noch menselijke vorm. God is eerder wat ieder van ons ervaart als God door onze eigen, persoonlijke relatie met God. Èhejè asjèr Èhejè geeft elk van ons de vrijheid om God op onze eigen manier te leren kennen. God zal zijn wat God zal zijn voor elk van ons.

zie ook https://www.myjewishlearning.com/article/the-evolving-name-of-god/

Archives

©2023 Stichting PaRDeS | Privacy | Disclaimer
envelopephoneclockmagnifiercrossmenuarrow-right