Beresjiet /Genesis 32:4 – 37
Jacob trekt Esau, die hij tweeëntwintig jaar geleden was ontvlucht, tegemoet 1 . Beiden zijn welvarend geworden. Met angst en beven ziet Jacob de ontmoeting naderen. Hij vreest de wraakzucht van zijn ooit zo bedrogen broer. Verschillende preventieve maatregelen tegen de te verwachten vergeldingsacties treft hij.
Hij verdeelt zijn mensen over verschillende plaatsen, zendt rijke geschenken vooruit.
Vlak voor de ontmoeting overnacht hij in zijn eentje aan de beek Jabbok en vecht met een onbekende man, die na een heftige worsteling Jacob zegent en hem de naam Jisraël (Israël) geeft. Jacob herkent de man als (een engel van) God. De dag daarna loopt hij met zeven buigingen Esau tegemoet 2 . Deze sluit hem in de armen en kust hem ‘en zij huilden '. Als Esau aandringt om samen op te trekken wijst Jacob dit af en ze scheiden weer. Jacob slaat zijn tenten op bij Sjechem. We zoomen in op de nachtelijke worsteling van Jacob met de man/engel vóór de ontmoeting met Esau.
Strijd en verzoening
Het is de moeite waard het leven van Jacob te bekijken vanuit het perspectief van rijping en groei naar volwassenheid en zelfs grootheid.
Lang is Jacob's coming out voorbereid. De begaafde dromer is steeds meer geïncarneerd in het leven van de aarde. Hij is geworden tot een aanzienlijk man, aan het hoofd van kudden en omringd met vrouwen en kinderen. En nu staat hij voor Esau, vijand en tegenpool, de verpersoonlijking van kracht, geweld, impulsiviteit. Hij voelt zich aan een afgrond staan van angst, angst voor vernietiging door het geweld van zijn broer. Maar die diepe doodsangst gaat gepaard met de angst om in een nieuwe grootheid te gaan staan, zijn werkelijke ruimte in te nemen, zijn essentie onder ogen te zien en voluit te omhelzen. Om die sprong te kunnen wagen, moet Jacob eerst schoon schip maken, d.w.z. zijn verleden onder ogen zien, en met name zijn bedrog ten aanzien van zijn vader en zijn broer. Hij zal de intense gevoelens van schuld en waardeloosheid moeten doorwerken. Dat is een gevecht op leven en dood. Als hij dat een nacht lang gedaan heeft en de man/engel heeft overwonnen – je kan ook zeggen grondig ommekeer, tesjoeva , heeft gedaan – is hij klaar om in zijn nieuwe grootheid te stappen, bevrijd van oude ballast. Dan is hij van een Jaäkov, een hielenvolger, een Godstrijder, Israël, geworden 3.
De nacht van Jacobs worsteling met de ‘man' (‘iesj' ) is een beproeving 3. De paradox is, dat de duistere kracht die Jacob aangrijpt en het op zijn ondergang voorzien lijkt te hebben, hem zelfs kwetst aan zijn heupspier, zich in de loop van het gevecht onthult als engel van licht die Jacob kan zegenen en hem een nieuwe identiteit (als ik dat beperkte woord kan gebruiken) inleidt. Het is Jacob die zijn inzet ten volle moet doen, maar als hij dat dan ook doet, wil de tegenstand wijken en blijkt daarachter de Goddelijke zegen schuil te gaan.
Ik denk dat ieder mens in zijn leven één of wel meerdere nachten heeft gekend van gevecht met de engel, met God, met het lot, misschien niet zo spectaculair en mythisch van proportie als die van Jacob, misschien wat minder heftig, hoewel wie zal dat meten? In Jacobs eenzame nacht aan de beek is ons in ieder geval het prototype gegeven van hoe grootse krachten op beslissende momenten ons kunnen beproeven en ons een nieuwe levensfase kunnen induwen met een aanvankelijk onbegrepen duistere kracht die geleidelijk zegen blijkt te zijn.
Esau – ook wel Edom genoemd – is in vele rabbijnse uitleggingen de verpersoonlijking van slechtheid geworden 4 . Vele latere vijanden van Israël zijn betiteld als ‘Edom'. De tekst van de Tora zelf gaat in deze demonisering niet mee. Jacob en Esau zijn beschreven als heel uiteenlopende mensentypen. Jacob was meer een man van geest en verstand, een intellectueel, zouden we nu misschien zeggen. Esau was een man van het lichaam, bezield met hartstocht en kracht, een macho. Ieder had zijn slechte en goede kwaliteiten. De mannen hebben elkaar dwars gezeten, gehaat. Zoals in ieder mens geest en lichaam met elkaar overhoop liggen. Maar laten we niet vergeten: de zo tegengestelde helften van deze tweeling hebben zich verzoend en daarna elkaar getolereerd in de streken van het toenmalig Palestina. Samen begroeven de mannen hun vader en ze rouwden samen aan zijn graf (Beresjiet/Genesis 35:29). Zo zijn ze niet alleen symbool van rivaliteit en strijd geworden, maar ook symbool van de mogelijkheid tot verzoening en verdraagzaamheid. Laten we op dit laatste element het accent leggen wanneer we dit verhaal in het licht houden. Laten we de verzoenende strekking laten spreken en niet meegaan in de zo aanlokkelijke en gemakzuchtige neiging om in andersdenkenden, andersgeaarden en andersgelovigen een gedemoniseerde Edom te zien. Hielden Jacob en Esau na hun verzoening van elkaar of bleven ze elkaar haten? Ik weet het niet, maar ze respecteerden elkaar en gunden elkaar de nodige levensruimte. In deze tijden van interculturele en interreligieuze spanningen zou dat al heel wat zijn.
herzien december 2022
Noten
1. Meer commentaren op parasjat Wajisjlach in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA, deel I
2. De geschenken en buigingen van Jacob bij de ontmoeting met Esau zijn te correleren aan de aan Esau ontstolen zegen, zoals te lezen in een van de commentaren van Jonathan Sacks op parasjat Toldot.
3. Een niet gering aantal identificeert de ‘man' met Esau of met de beschermengel van Esau. Ook de middeleeuwse bijbelgeleerde Rasji volgt die oude wijzen die menen dat het ging om de beschermengel van Esau. Bepaalde kabbalistische bronnen associëren deze met Samaël, de engelachtige manifestatie van Satan en tevens de verleider van Chava (Eva) in Gan Eden (overzicht in Wikipedia http://en.wikipedia.org/wiki/Samael ) . Mijn duiding gaat meer in de richting van de interpretaties van Gunther Plaut in zijn uitgave van de Tora met commentaar – Jacob vocht met oude schuldgevoelens over zijn bedrog - en Elie Wiesel - Jacob vocht met oude angsten en schuldgevoelens – zoals vermeld in ‘Een Toracommentaar voor deze tijd' (p. 91) van Harvey Fields.
4. Sommige oude midrasjiem gaan daar ver in. Zo is het opgevallen dat in de Hebreeuwse tekst in de Tora ‘hij kuste hem' – wajishakehoe – voorzien is van extra puntjes op de letters; Rabbi Yanai zegt dan, dat dat is om te ons te vertellen, dat Esau niet van plan was om Jacob te kussen maar om hem te bijten, maar Jacobs keel werd van marmer en brak de tanden van de slechtaard (Midrash Rabba, op Chabad.org).