Aan het eind van deze sjabbat 1 – sjabbat ha-gadol, de grote sjabbat - begint Pesach en zitten we aan de speciale maaltijd, die we de seider noemen. We herinneren ons, hoe we ooit slaven waren en bevrijd werden. We realiseren ons dat we in principe vrije mensen zijn. Nu we een jaar Corona-pandemie achter de rug hebben, de lockdown nog niet voorbij is en onze seidertafel amper drie personen mag tellen, eventueel via Zoom nog aangevuld, heeft dat een vreemde bijsmaak. Zo van de buitenkant gezien zijn we aan alle kanten gevangen in beperkende maatregelen en verlangen we hevig naar de beloofde vrijheid die zal aanbreken als het wonder van de vaccins zijn werk heeft gedaan.
Als de prognose van de minister-president uitkomt zal dat moment in Nederland in juli komen. Dan staan we aan het begin van een nieuwe fase in de samenleving, uit de benauwdheid komend staan we dan aan de rand van een zich geleidelijk openende ruimte . De grote vraag die zich al heeft aangediend is: hoe gaan we die nieuwe fase tegemoet? Hoe gaan we die nieuwe vrijheid invullen? Een vraag die van micro- tot macroniveau zich laat stellen.
De strenge beperkende maatregelen hebben hun sporen nagelaten in ons werk en ons gezinsleven, pleegden een aanslag op het cultureel en economisch welzijn van de samenleving. De fysieke en sociale afstandelijkheid heeft ons innerlijk leven ongetwijfeld beroerd. Veel jongeren kampen met stress en ervaren een afname van levensgeluk. De pandemie heeft u en mij aan het denken gezet over waar we vandaan komen en over hoe we als samenleving verder moeten. Kunnen we ons oude leven weer oppakken? Gaan we weer zo snel mogelijk naar het ‘oude normaal’ ?
Mijn besef is sterk, we kunnen niet terug, we kunnen hoogstens een verhaal over een geïdealiseerd verleden maken, waarnaar we terug willen, een verhaal dat per definitie een illusie is. In het Exodusverhaal komen we ook zoiets tegen. Toen de Israëlieten eenmaal weg waren uit Egypte begon al snel een verlangen bij de ex-slaven naar het ‘oude normaal’, de zekerheden van het slavenbestaan, op te duiken, het oude leventje dat gefantaseerd werd tot een luxe consumentenbestaan; vleespotten, brood, komkommers, watermeloenen, prei, uien en knoflook werden daar in overvloed door hun slavenmeesters gegeven. 2
We kunnen eigenlijk niet meer terug. Dat riep Mozes de angstige en klagende Israëlieten al meteen toe toen ze net ontkomen aan hun onderdrukkers richting de Rietzee gingen en het leger van de farao hen op de hielen zat: Exodus 14:13 Want de Egyptenaren die u vandaag ziet, zult u tot in eeuwigheid niet meer terugzien.
De Tora heeft daarom een taboe op de terugkeer naar een geïdealiseerd Egypte afgekondigd. De koning (Deuteronomium 17:16) mag voor zichzelf niet veel paarden aanschaffen en het volk niet laten terugkeren naar Egypte om veel paarden aan te schaffen, omdat de Eeuwige tegen u gezegd heeft: U mag nooit meer langs deze weg terugkeren. En een van de rampzalige gevolgen van ongehoorzaamheid aan de geboden zal, zo voorzegt Mozes, kunnen zijn dat de Eeuwige (Deuteronomium 28:68) ‘u in schepen terug (zal) sturen naar Egypte, ook al had ik gezegd dat u nooit meer daarheen zou teruggaan. Deze bepalingen liggen ten grondslag aan de rabbijnse beslissing het verbod om in Egypte te verblijven op te nemen als een van de 613 mitswot. In de Sefer HaChinoech, de middeleeuwse behandeling van de miswot, luidt mitswa 500: Je mag nooit meer in het land Egypte wonen. En in de opsomming van Maimonides in zijn grote werk ‘de Misjnee Tora’ is het mitswa 601: Vestig je niet permanent in het land Egypte. 3
In praktische zin heeft het verbod weinig uitgehaald. Vanaf de achtste eeuw BCE waren er Joden in Egypte. De profeet Jeremia zocht er zijn toevlucht en vanaf de stichting van de stad Alexandrië heeft er eeuwenlang een bloeiende Joodse gemeenschap gewoond, alwaar de legendarische zeventig geleerden de Tora hebben vertaald in het Grieks, ieder van de zeventig wonderlijk genoeg in dezelfde Griekse bewoordingen, de zogenoemde Septuagint. In de twaalfde eeuw CE heeft nota bene Maimonides het laatste deel van zijn leven in Egypte gewoond, in Fostat bij Kairo; hij was arts o.a. van de sultan Saladin en hoofd van de Joodse gemeenschap. Joden hebben er verbleven tot in de vijftiger jaren van de vorige eeuw, toen ze onder pressie van Nasser vertrokken, deels naar Israël, deels naar Amerika.
Wat kan het verbod om in Egypte te wonen ons nu nog zeggen? We kunnen het metaforisch opvatten. We kunnen in het verbod beter een diep geweten besef bespeuren, dat je niet je kaarten moet zetten op recreatie van het verleden. We mogen en kunnen er niet naar terugkeren en we kunnen er niet in wonen. Het koninkrijk van David, de Gouden Eeuw is voorbij, de vijftiger jaren met het touwtje uit de brievenbus, de Sovjet-Unie, we moeten het niet willen restaureren. En ook het pre-corona Oude zo vanzelfsprekende Normaal is voorgoed voorbij. Het voorbije Oude Normaal vraagt ons wel er lessen uit te trekken en stuurt ons sadder and hopelijk wiser vanuit zijn onvolmaaktheid en onafheid naar een toekomst waar steeds onze vrijheid en onze verantwoordelijkheid opnieuw begint. Een gedachte om aan de seidertafel verder te bespreken.
Noten
(1) Voor deze Sjabbat wordt gelezen de parasja Tsav. Zie hiervoor in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA , deel 2 Leviticus, Numeri en Deuteronomium, en op http://www.robcassuto.com/parasjotex.htm#tsav2
(2) Zie Exodus:16:3 en Numeri: 11:5
(3) Zie Aronstein Elco M., 613 Mitswot, Ge- en verboden van het Jodendom, p 312
(4) Zie voor een uitgebreider verslag http://www.jewishmag.com/173mag/jew_live_in_egypt/jew_live_in_egypt.htm