Wanneer de sjabbat van de parasja Haäzinoe – de gedragen zwanenzang van de oude leidsman Mosjee vlak voor zijn dood - valt op een gewone sjabbat, dan is de haftara het lied dat de oude koning David op zijn sterfbed componeerde als dank voor de door hem ervaren bescherming door de Eeuwige, ‘mijn Rots, mijn Vesting, mijn Bevrijder'
Het danklied van David in 2 Samuël 22:1-30 is nagenoeg gelijk aan Psalm 18. Er zijn wel degelijk ook verschillen, die misschien ermee te maken hebben dat Psalm 18 voor liturgisch gebruik moest worden klaar gemaakt. De overeenkomst maakt in ieder geval duidelijk, dat de psalmen van de Tanach geen liederen waren die boven de werkelijkheid zweefden, maar liederen uit het leven gegrepen.
In zijn levenslied kijkt koning David terug op zijn leven en brengt de Eeuwige zijn dank. David bezingt op indrukwekkende wijze de macht van de Eeuwige die in alles blijkt, en die in Davids leven vooral naar voren is gekomen in de steun die hij van de Eeuwige ontving. ‘Met mijn God spring ik over een muur!’