De haftarot van vertroosting die na de treurdag Tisja be-Av tot aan Rosj Hasjana worden gelezen bevatten een crescendo van troostrijke beelden en glanzende messiaanse vergezichten. Dat culmineert in deze haftara bij de parasja Nitsaviem 1, de zevende en laatste in deze reeks. Ze komen allen uit het tweede deel van het boek van de profeet Jesjaja dat is geschreven tijdens de Babylonische ballingschap, teksten waarin blijde verwachting op terugkeer naar Jeruzalem klinkt.
De verlaten vrouw in genade weer aangenomen
Een geliefd beeld dat profeten graag gebruiken is dat van Jeruzalem, resp. Israël als vrouw die haar man (de Eeuwige en zijn voorschriften) heeft verlaten, resp. door haar man verlaten is. In de haftarot van vertroosting en ook in deze mag de verlaten vrouw, soms ook weduwe, echter nu goed nieuws vernemen en horen over hoe haar man – de Eeuwige – zich weer om haar bekommert. Bij monde van de profeet juicht de weer in genade aangenomen echtgenoot, Jeruzalem dus dan wel Tsion, dan wel Israël:
61 10 Ik ben zeer vrolijk in de Eeuwige (JHWH),
mijn ziel verheugt zich in mijn God (Elohiem), want Hij heeft mij bekleed met de klederen van het heil,
de mantel van gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan,
zoals een bruidegom zich bekleedt met priesterlijk hoofdsieraad,
en een bruid zich tooit met haar sieraden.
Ook de beelden in de volgende verzen zijn die van verloofden – dat wil zeggen Jeruzalem en de Eeuwige - die naar elkaar verlangen en van jonggehuwden die zich in elkaar verheugen; ze vertolken de frisheid en energie van een vernieuwd Jeruzalem (resp. vernieuwde wereld) in messiaanse tijden.
Een nieuwe naam, het nieuwe Jeruzalem
Jeruzalem, tot dan een symbool van verlatenheid, zal zelfs een nieuwe naam krijgen:
u zult met een nieuwe naam genoemd worden,
die de mond van de Eeuwige bepalen zal.
Talmoedwijze R. Levi haalt uit diverse citaten zes zaken, die de Heilige zal vernieuwen in de komende (messiaanse) tijd; dat zijn: de hemel en de aarde, het hart, de geest, de naam van de Masjieach (Messias) en de naam van Jeruzalem, waarvoor hij bovengenoemd vers aanhaalt. (3)
De Eeuwige doet een gelofte: nooit meer Jeruzalem (het Joodse volk) in de steek te laten, de wereld zal mogen weten, dat de weg vrij is voor de inzameling van de ballingen, dat de grote verlosser op komst is en dat hij Jeruzalem zal vestigen als een centrum van heil. Jesaja 65:17 ev heeft het zelfs over een heel nieuwe hemel en een nieuwe aarde: Zie, ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Wat er vroeger was raakt in vergetelheid.
Ook de profeet Ezechiël schetst in zijn hoofdstukken 40-48 het beeld van een heilig Jeruzalem en een nieuwe tempel met twaalf poorten met opschrift van de twaalf stammen. De apostel Johannes echoot dit in Openbaringen hfdst 21 in zijn beschrijving van een glanzend nieuw Jeruzalem dat uit de hemel neerdaalt met twaalf poorten, maar nu met opschrift van de twaalf apostelen.
Dat beeld van Jeruzalem als middelpunt van een toekomstige messiaanse wereld heeft grote invloed gehad op de Joodse en de christelijke mystiek. Er ontstaat een haast platonische splitsing tussen een aards beloofd land en aards Jeruzalem en de hemelse ideale versies die naast elkaar bestaan. Het beeld van een hemels Jeruzalem en een aards vergankelijk Jeruzalem, die zich ooit in de messiaanse tijd zullen verenigen in een schitterende stad waar louter rechtvaardigheid en welzijn zullen heersen, heeft een grote aantrekkingskracht voor de tot mystiek geneigde mens.
Een wrekende God
In het begin van hoofdstuk 63 van de haftara slaat de stemming plotseling om. Van blijdschap om verlossing gaat de focus naar woede om de vervolgers. De Eeuwige ontpopt zich als almachtige krijgsman, die een meedogenloze strafexpeditie zal ondernemen tegen de vijanden van Israël (belichaamd onder de noemer ‘Edom'), gehuld in rode mantel, rood door het vergoten bloed.
Het zijn weerbarstige passages. De forse plastische beelden van agressie en bloedvergieten roepen een door wraakzucht gedreven godsbeeld op, die ons als verfijnde en verlichte burgers niet lekker zit. Nu zegt rabbi Abraham Heschel (1907-1972) wel dat de ‘gevoelens' van de Eeuwige (hij noemt dat ‘pathos') niet zijn als menselijke gevoelens, maar eigenlijk een aparte theologische categorie vormen. De profeet vertolkt niet zijn eigen gevoelens maar ‘resoneert mee' met dat goddelijke pathos, die hij verwoordt in onvolmaakte menselijke woorden. (2) Middeleeuwse commentator Rasji komt daarbij in de buurt als hij noteert ad loc: aldus is de gewoonte van de Schrift: die spreekt van ‘de Sjechina (goddelijke presentie in de wereld) op antropomorfe wijze om het zo aan te passen wat het oor instaat is om te horen'. Toch vraag ik mij af of de profetie hier niet ook is opgeladen met de al te goed invoelbare opgekropte razernij van een langdurig intens vernederd, maar trots volk.
Noten
1. Zie elders op deze site of voor meerdere commentaren op de parasja Nitsaviem /Wajelech mijn boek
REIZEN DOOR DE TORA, deel 2 , Van de Berg naar de Rivier, Leviticus, Numeri en Deuteronomium, Mastix Press, 2016, te bestellen bij bol.com
2. (3) Pesikta de Rav Kahana, piska 22 3. Abraham J. Heschel, The Prophets, pp 285 ev, m.n p 291, 292