De islam ziet zichzelf als de laatste en daardoor meest complete, ware overlevering van Gods woord. Joodse en christelijke profeten alsmede ook andere elementen uit de eerder ontstane monotheïstische religies zijn deel geworden van de islam. Daardoor hebben moslims het idee dat zij heel goed weten wie Jezus (Isa) is. Hij is net zo goed een belangrijke profeet in islamitische ogen. Geen zoon van God echter, zoals in het christendom. Dat zou godslasterlijk zijn in islamitische ogen.
Iets dergelijks is aan de hand met Mosje, die algemeen wordt beschouwd als de grondlegger van het jodendom. Met hem zijn moslims net zo goed vertrouwd als met Jezus. Moussa wordt bijzonder vaak genoemd in de Koran. De uittocht van het Joodse volk uit Egypte die werd geleid door Mosje schijnt door moslims vergeleken te worden met de vlucht van Mohammed uit Mekka.
Moslims noemen de naam van hun grootste profeet niet zonder daar “Vrede Zij Met Hem (vzmh)” achteraan te zeggen. Voluit is het: Gods Zegen en Vrede Zij Met Hem. Dat is een duidelijke uiting van respect, zeg maar gerust: ontzag. Mohammed was echter een gewoon mens. Met onvolkomenheden en hij was - heb ik begrepen - de eerste om dat te benadrukken. Niettemin wordt de Profeet in mijn ogen aanbeden door menig moslim. Een gelovige moslim wil zijn zoals Mohammed of op zijn minst doen zoals de Profeet heeft gedaan. De hele Hadith (overleveringen uit de begintijd van de islam) is op zijn leven gebaseerd. Zijn interpretatie geeft zicht op moeilijke, onduidelijke passages in de Koran.
Het is niet voor niks dat de islam wel eens Mohammedanisme wordt genoemd. Helemaal fout natuurlijk, want het gaat niet om Mohammed, doch om Allah. Mohammed was “slechts” zijn boodschapper. Net zoals voor hem Mosje en Jezus plus andere profeten delen van de boodschap ontvingen - in de ogen van moslims althans.
Het ontzag voor Mohammed en profeten in het algemeen kan wel eens leiden tot misverstanden of erger bij interreligieuze contacten heb ik ervaren.
Ooit was ik met een gelovige Turkse moslim - die ik goed kende omdat we samen met anderen een kleine gespreksgroep hadden opgericht – plus een Joodse studente die later de (uiteraard liberale) rabbijnenopleiding afrondde op weg naar huis na een interreligieuze bijeenkomst in Den Haag. Na afloop van de redelijk geslaagde bijeenkomst zochten we de weg terug naar mijn auto die ik ergens in de buurt van de vergaderplek had geparkeerd. Maar ik wist niet goed meer wáár, dus het kostte veel meer tijd dan nodig om de auto te ontdekken. De vrouwelijke metgezel maakte tijdens de zoektocht wat grappen over mijn verstrooidheid. Eén daarvan kwam erop neer dat ik toch niet van plan was om veertig jaar op zoek te gaan naar mijn auto, net zoals Mosje er veertig jaar over had gedaan om het volk het Beloofde Land te laten bereiken – zei ze er ter verduidelijking achteraan.
In de auto merkte ik dat mijn Turkse vriend op de achterbank stuurs voor zich uit zat te kijken. Toen ik hem vroeg wat er aan de hand was, kwam het hoge woord eruit: onze vrouwelijke reisgenoot had een beledigende grap gemaakt over de profeet Moussa. Dat was heel ongepast. Dat hoorde niet.
Er ontstond even een ongemakkelijke stilte in de auto. Naast mij zat een wat verbaasde én beschaamde studente, van wie ik wist dat zij wel de allerlaatste was die iemand zou willen beledigen. Opeens had ik de oplossing voorhanden die mij uit het niks te binnen schoot. Tegen de Turkse vriend op de achterbank zei ik dat wij als Joden gewend waren om grappen te maken, zelfs over heilige zaken. Dus ook over onze profeet Mosje. Doch verzekerde ik hem plechtig: over de profeet Moussa zullen we beslist geen enkele grap maken!