Eind 2021 zal een boek verschijnen DE MODERNE THEOLOGEN (Boom uitgeverij, vervolg op 25 eeuwen theologie). Hierin zo’n 90 portretten van internationale theologen: feministische theologie, zwarte theologie, bevrijdingstheologie, Aziatische theologie, en ook Joodse en islamitische denkers. Het geheel wordt gepresenteerd door een 60-tal scribenten uit Nederland en België, onder redactie van Wilken Veen en Marcel Poorthuis.
De nu volgende voorpublicatie betreft de Joodse feministe Melissa Raphael. Zij betekent een belangrijke stem in de Joods-christelijke dialoog en in het denken over het wezen van de religie.
Melissa Raphael (1960) is een joods-feministische theoloog, verbonden aan de universiteit van Gloucestershire en het Leo Baeck Instituut in Londen, waar liberale rabbijnen worden opgeleid. Zij deinst niet terug voor complexe vraagstukken. Zo schreef zij in 2003 een boek over het vrouwelijke gelaat van God in Auschwitz. De totale afwezigheid van God zoals mannelijke joodse auteurs dat benadrukken maakt bij haar plaats voor wat zij ziet als een goddelijk geïnspireerde solidariteit van vrouwen onderling, ook in de meest barre omstandigheden. De Sjechina, de inwoning van God, wel als vrouwelijk voorgesteld, vergezelt volgens de joodse traditie het volk als het in ballingschap gaat. Zo ziet Melissa Raphael in getuigenissen van joodse vrouwen in de kampen ook de goddelijke aanwezigheid in de diepste ellende verwoord. De geestelijke weerbaarheid waarvan deze vrouwen getuigen uit zich in een zorg voor elkaar, zoals het wassen van elkaars lichaam, waarmee de profanatie van het lichamelijke een halt wordt toegeroepen.
De man-vrouwverhouding is een constante in heel haar werk. Bijzondere aandacht wijdde ze aan de bijbelse idee van afgoderij, die feitelijk centraal staat in alle monotheïstische religies. Raphael vermoedt dat het iconoclasme van de bijbel het masculiene beeld van God niet onder kritiek stelt, maar veeleer fundeert. De polemiek tegen natuurreligies (en tegen de natuur als zodanig), tegen seksualiteit en godinnencultus, zoals dat in bijbelwetenschappen vigeert, resulteert in mannelijke religieuze leiders en een hiërarchie van geestelijk versus lichamelijk, corresponderend met mannelijk versus vrouwelijk. Eén en ander leidt tot een stereotypering van vrouwen als ontvangend, verbonden aan huisrituelen en op afstand van de publieke heilige plaatsen en handelingen. Melissa Raphael is met name geïnteresseerd in beeldcultuur en in moderne delicate kwesties zoals het verschil tussen erotiek en porno. Haar originaliteit wordt duidelijk op momenten dat ze moderne kwesties weet te verbinden met een grondige analyse van het heilige en het profane, waarbij ze Rudolph Otto met zijn invloedrijke boek Das Heilige (1917) tegen het licht houdt. Otto betoogde dat het heilige ten grondslag ligt aan alle religies en bij de gelovige zowel ontzag/vrees als geboeidheid opwekt. Dit mysterium tremendum et fascinosum overstijgt het redelijke begrijpen en zelfs theologische specificatie. Alhoewel Melissa Raphael de discussie over het constructivisme van de Godservaring terdege kent – elke Godservaring is bemiddeld door sociale context en religieuze traditie (zie haar opstel ‘Feminism, constructivism and the numinous’) – is ze toch geïntrigeerd door het “woordeloze” karakter van de numineuze ervaring bij Otto en neemt ze op verrassende wijze de idee over van het heilige als kritiek op een verzakelijkte moderniteit. Ze ziet verbanden met het klimaat van de Eerste Wereldoorlog waarin Dada, surrealisme en psychoanalyse op wellicht romantisch te noemen wijze de nachtzijde van het bestaan zochten. Net als in haar analyse van pornografie zoekt Melissa Raphael ook hier naar authentieke vormen waarin het heilige kan worden beleefd als respect voor het lichamelijke en voor heel de schepping, zodat de economische totalitaire blik op de werkelijkheid kan worden teruggedrongen. Zij gebruikt daarvoor zelfs woorden als sacramentele theologie, waarin materiële zaken als brood en wijn voertuig kunnen worden van goddelijke presentie. De implicaties daarvan voor een spiritualiteit van de schepping lijken haar evident. Melissa Raphael ziet in het onderscheid heilig-profaan niet op de eerste plaats een masculiene hiërarchische wereldvisie, waarin het lichamelijke ondergeschikt wordt gemaakt aan het geestelijke, maar veeleer een grondige kritiek op de verzakelijkte moderniteit en op de ‘onttovering van de wereld’ die een ongebreidelde techniek heeft mogelijk gemaakt. Ook ziet ze in Otto’s theonome benadering van God als ‘oerwaarde’ van het universum kans voor het profetisch spreken als onmisbaar voor de samenleving.
De feministische theologie wilde de religie niet reduceren tot projectie van menselijke angsten of van zelfpromotie zoals atheïstische denkers hadden gedaan. Theologie = antropologie, die Feuerbachiaanse these is niet noodzakelijk die van het feminisme, meent Raphael. Het feminisme was/is er echter wel van overtuigd dat de hervorming van religie meer vereist dan het openstellen van het ambt voor vrouwen of een inclusief liturgisch taalgebruik. Vandaar dat haar reflecties zich richten op de grondslag van elke religie: de idee van het heilige. Ook voelt ze zich verwant met grote feministen zoals Rosemary Ruether* en Mary Daly* die betogen dat het louter mannelijk spreken over God – ook al wordt daarmee niet een biologische categorie aangeduid – wel degelijk leidt tot onderdrukking van vrouwen en hun spiritualiteit. Zoals Mary Daly’s beroemde uitspraak luidt: “als God mannelijk is, is het mannelijke goddelijk”. Raphael zelf ziet in de gedachte van één God niet zozeer het probleem, als wel in de exclusieve masculiene ‘gendering’ van die God. Ze aarzelt niet daarvoor het woord ‘idolatrie’ te bezigen. De introductie van de moedergodin botst voor Raphael met het bijbels getuigenis tegen afgoderij dat voor haar óók van betekenis is. De apofatische traditie, ook wel de mystieke negatieve theologie genoemd, die ervan uitgaat dat we niet weten wie of wat God is, maar alleen wel dat we steeds beter kunnen weten wie/wat God niet is, kan in dit licht bevrijdend werken. Afgoderij, opgevat als wat zich ook maar tussen God en mens schuift als aanbiddenswaardig, stelt aan feministen uit verschillende religies verschillende vragen. Voor christelijke feministen gaat het om de betekenis of niet-betekenis van het mannelijke in de christologie. Voor katholieke feministen komen daar nog vragen ten aanzien van het mannelijk priesterschap bij. Voor joodse feministen gaat het om de exclusieve toegang tot de bronnen en om de juridische status die is voorbehouden aan mannelijke rabbijnen. Het interreligieuze karakter van dit feminisme is niet toevallig: Melissa Raphael is ook betrokken bij de interreligieuze dialoog. Zo gaf ze in 2012 een lezing bij de vijfde verjaardag van het belangrijke (maar in Nederland nauwelijks opgemerkte) document over de visie van de islam op andere religies, A common word.
Melissa Raphael, ‘Feminism, Constructivism and the Numinous Experience’, Religious Studies
Vol. 30, No. 4 (Dec., 1994), 511-526.
---, Theology and Embodiment: the Post-patriarchal Reconstruction of Female Sacrality, Sheffield: Sheffield Academic Press 1996.
---, Rudolph Otto and the Concept of Holiness, Oxford: Clarendon Press 1997.
---, Introducing Thealogy: Discourse on the Goddess, Sheffield: Sheffield Academic Press 1999.
---, The Female Face of God in Auschwitz: a Jewish Feminist Theology of the Holocaust, Londen: Routledge 2003.
Het gekozen tekstexcerpt gaat in op de betekenis van het heilige, een centrale thematiek bij Melissa Raphael. Zij wil het onderscheid tussen heilig en profaan niet afschaffen ten gunste van een holistisch en monistisch idee van schepping en onderneemt een grootscheepse rehabilitatie van Rudolph Otto, Das Heilige, een boek uit 1917 en in 1923 in het Engels vertaald onder de titel: The Idea of the Holy.
Tekstexcerpt: ‘Holiness and liberation’, uit: Rudolph Otto and the concept of holiness.
De oppositie tussen heilig en profaan als profetische oppositie
(…) Als in sterk immanentistische of monistische theologieën alles heilig is dan is heiligheid overal en nergens. Als er geen onderscheidend principe is dat religieus-ethische overtredingen benoemt zijn er geen grenzen meer die de politieke structuren van vervreemding van God een halt kunnen toeroepen en wordt alles geprofaniseerd wat binnen hun bereik ligt. Het onderscheid tussen heilig en profaan produceert een belangrijk en doelgericht model van de geschiedenis, terwijl het probleem van de moderniteit nu juist is dat het de geschiedenis van elke telos berooft behalve van die van het overmeesteren van de natuur.
Een monistische lezing van heiligheid in de evangeliën kan legitiem zijn, maar het is ook mogelijk om de evangeliën omgekeerd te lezen, dus juist vanuit de oppositie tussen heilig en profaan. (… Jezus leerde niet dat het profane niet bestaat, maar eiste de erkenning van een authentiek onderscheid tussen heilige en profane zaken. Hij eiste van mensen om onreinheid niet in lichaamsvochten, bepaald voedsel, ziekte of seksueel mangedrag te zien, maar in de vervreemding van het mensenhart van God. (…)
Dit model van heiligheid als een profetische omkering van het gevestigde onderscheid van heilig en profaan lijkt dat onderscheid eerder te versterken dan af te schaffen. Bovenal wekt de kruisgingsscene numineuze huiver om het absoluut ontluisterende einde van de menswording van God op aarde. De sacrificiële betekenis van de kruisiging ligt in de schok getuige te zijn van de ultieme profanatie van God door menselijke zonde. Voor een christen betekent het kruis niet alleen het lijden van God in Christus en in allen die lijden, maar ook de absolute schuld van de wereld aan de vernedering van God. Het kruis schokt zijn getuigen tot bekering. Maar Jezus blijft niet genageld aan de profanatie van het kruis. In de opstanding is Jezus’ heiligheid gerechtvaardigd door zijn hemelvaart (werkelijk of metaforisch) naar Gods rechterhand in de hemel – bij uitstek de sfeer van het heilige. (…)
Otto heeft de basis gelegd voor een profetische theologie, gebaseerd op het numineuze bewustzijn. Hij ziet het numineuze als een ervaring die samengaat met de ontvouwing van de heilsgeschiedenis. Hij neemt aan dat de MozaÏsche religie het begin markeert van een evolutionair proces waardoor de voortgaande rationalisering en ethisering van het numineuze culmineert in de profeten en in de evangeliën. Hij leest de bijbelteksten door een numineuze episteme en merkt op dat ‘gevoelens van het niet-rationele en numineuze een vitaal element vormen in een religie, in welke vorm dan ook, maar dat ze met name evident zijn in de Semitische religie en dan vooral in de religie van de bijbel’ (The Idea of the Holy, 1923). (…)
De onreinheid van de moderniteit moet beschouwd worden als méér dan een moreel vergrijp. Het is de zonde van het profiteren van ontheiliging en verspilling en besmetting van levens van mensen en andere wezens die eronder lijden. Die onreinheid produceert en beloont diegenen die de sociale en intellectuele ambitie hebben om zich in Ik-Het anti-relaties te verhouden tot wat zich maar aandient, of dat nu arbeidskrachten zijn, natuurlijke bronnen (behandeld als ‘vrij beschikbaar’) of objecten van wetenschappelijke experimenten waarin ‘kennis’ hoger wordt geacht dan al het andere. De moderne hubris (hoogmoed) vergeet zijn status van schepsel; dat is: zijn onreinheid. In deze context is het numineuze bewustzijn van wat het betekent schepsel te zijn niet alleen een emotionele reactie op de verwoesting die de hubris over alle schepselen brengt, het is ook, aangevuld met het besef van het heilige, een epistemisch principe waardoor de moderne ontheiliging van de waarde van het leven en van alle levende wezens als zondig wordt beoordeeld vanuit een totale reactie van lichaam en geest.
Marcel Poorthuis